ECLI:NL:RBROT:2022:9225

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
83/087792-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belastingfraude met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Turkije in 1971, die als feitelijk leidinggever van een uitzendbureau, [bedrijf01], werd beschuldigd van belastingfraude. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte feitelijk leiding had gegeven aan het indienen van onjuiste aangiften voor de loonheffing over de periode van 2012 tot en met 2016. De verdachte werd vrijgesproken van het verstrekken van valse stukken aan de Belastingdienst, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de zorg had betracht die van hem verwacht mocht worden en dat hij bewust de kans had aanvaard dat er onjuiste aangiften zouden worden ingediend. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn huidige financiële situatie en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank benadrukte de ernst van belastingfraude en de impact daarvan op de samenleving, maar besloot tot een minder zware straf vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/087792-20
Datum uitspraak: 20 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Turkije) op [geboortedatum01] 1971,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsman mr. G.R. Stolk, advocaat te Schiedam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 oktober 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Bezem heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • partiële vrijspraak van het onderdeel medeplegen in het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De verdachte is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ). Tijdens een controle van de Belastingdienst van de aangegeven loonheffing over de periode van 2012 tot en met 2016, ontstonden twijfels over de juistheid van de tijdens deze controle aangeleverde urenregistraties. Uit het daarop volgende onderzoek bleek dat er op de urenregistratieformulieren van een van de klanten van [bedrijf01] , te weten: [bedrijf02] (hierna: [bedrijf02] ), over de periode 2012 tot en met 2016 andere namen voorkwamen dan waren opgenomen op de urenregistratieformulieren van [bedrijf01] Deze namen waren tevens niet opgenomen in de aangiften loonheffing over dezelfde periode.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat vast staat dat de door [bedrijf03] (hierna te noemen: [bedrijf03] ) namens [bedrijf01] ingediende aangiften loonheffing en de door hen aan de Belastingdienst verstrekte urenregistratieformulieren niet juist zijn. De verdachte is als feitelijke leidinggever van [bedrijf01] verantwoordelijk voor het indienen van de juiste aangiften en het verstrekken van de juiste informatie aan de Belastingdienst. Dat brengt mee dat de verdachte minimaal verplicht is om controle uit te voeren over de werkzaamheden van [bedrijf03] . Door de werkzaamheden niet te controleren heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er onjuiste aangiften zouden worden ingediend en onjuiste urenregistratieformulieren zouden worden verstrekt aan de Belastingdienst.
4.3.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte geen feitelijke leiding heeft gegeven aan de aan [bedrijf01] verweten gedragingen, ook niet tezamen en in vereniging met een ander. Daarnaast geldt in het algemeen wellicht de regel dat een ondernemer verantwoordelijk is voor de handelingen van de boekhouder, maar in dit geval is dat anders. De verdachte heeft een professionele boekhouder ingehuurd en heeft hem zelfs het dubbele betaald om er zeker van te zijn dat de boekhouding op juiste wijze plaatsvond. Er is dus geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Van de verdachte kan immers redelijkerwijs niet verwacht worden dat hij, zonder verstand te hebben van fiscale zaken, controle uitoefent over zijn boekhouder.
4.4.
Bewijswaardering feit 1
De aangiften voor de loonheffing
Niet ter discussie staat dat het administratiekantoor [bedrijf03] de in de tenlastelegging genoemde aangiften voor de loonheffing voor [bedrijf01] heeft opgemaakt en ingediend.
In deze aangiften zijn diverse personen niet opgenomen, terwijl die personen wel op de urenregistratieformulieren van [bedrijf02] staan vermeld. De verdachte heeft ook bevestigd dat de uren en de namen die in de aangiften loonheffing zijn opgegeven niet steeds overeenkomen met de uren en personen die bij [bedrijf02] geregistreerd zijn.
Nu hieruit volgt dat er meer en/of andere personen voor [bedrijf01] hebben gewerkt dan zijn aangegeven bij de Belastingdienst, kan geconcludeerd worden dat de aangiften van [bedrijf01] voor de loonheffing over de ten laste gelegde aangifteperioden onjuist zijn. De Belastingdienst heeft berekend dat dit ertoe geleid heeft dat er te weinig loonheffing heeft afgedragen.
Toerekening aan de rechtspersoon
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
[bedrijf01] is een uitzendbureau dat personeel uitzendt en detacheert voor het uitvoeren van alle voorkomende schilder- en straalwerkzaamheden. Het uitbetalen van loon en vervolgens afdragen van loonheffing zijn gedragingen die passen in de normale bedrijfsvoering van deze onderneming. De gedraging van het onjuist laten doen van aangiften loonheffing past daarmee ook in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en is de rechtspersoon bovendien dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf (er hoefde immers minder loonbelasting afgedragen te worden). Deze gedraging kan daarom in redelijkheid aan [bedrijf01] worden toegerekend.
Feitelijk leidinggeven
Nu is vastgesteld dat de verboden gedraging aan [bedrijf01] kan worden toegerekend, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij een rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
Uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel blijkt dat de verdachte in de tenlastegelegde periode bestuurder was van [bedrijf01] Naast het feit dat verdachte in de tenlastegelegde periode formeel bestuurder was, erkent hij ook dat hij degene was die daadwerkelijk de leiding had. De verdachte heeft aldus feitelijke leiding gegeven aan [bedrijf01]
Opzet
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de verdachte opzet had op het doen van onjuiste aangiften voor de loonheffing. Onderdeel van die vraag is ook of hij mocht vertrouwen op de deskundigheid van [bedrijf03] . De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat de urenregistratieformulieren door medewerkers van [bedrijf01] bij de boekhouder werden ingeleverd. De verdachte heeft geen verstand van aangiften loonheffing en heeft de aangiften en de daaraan ten grondslag liggende urenregistratieformulieren daarom nooit gecontroleerd.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte nauwelijks betrokkenheid heeft getoond bij de aangiften loonheffing, terwijl hij in zijn hoedanigheid als formeel bestuurder wel bevoegd, in staat en redelijkerwijs gehouden was om maatregelen te nemen ter voorkoming van het onjuist (laten) doen van aangiften loonheffing. Hij diende er juist op toe te zien dat die aangiften tijdig en inhoudelijk correct werden gedaan. Dat de verdachte er ook toe in staat was om maatregelen te nemen ter voorkoming van de onjuiste aangiften, blijkt reeds uit het feit dat hij verklaard heeft dat hij zelf direct zag dat de onderliggende urenregistratieformulieren niet klopten toen hij deze onder ogen kreeg in 2018 en toen aan de slag is gegaan om deze te verbeteren. Aldus concludeert de rechtbank dat de verdachte niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kon worden gevergd bij de samenwerking met [bedrijf03] .
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte door geen enkele controle uit te voeren op de werkzaamheden van [bedrijf03] willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er over de jaren 2012 tot en met 2016 onjuiste aangiften voor de loonheffing zouden worden gedaan.
Partiële vrijspraak medeplegen
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen niet bewezen. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde met uitzondering van het medeplegen, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.5.
Vrijspraak feit 2
Vast staat dat de controle van de Belastingdienst van de aangegeven loonheffing over de periode van 2012 tot en met 2016 heeft plaatsgevonden bij [bedrijf03] en dat het [naam01] van [bedrijf03] is geweest die de onder feit 2 genoemde urenregistratieformulieren aan de Belastingdienst heeft verstrekt. De controlemedewerkers van de Belastingdienst hebben verklaard dat [naam01] steeds de contactpersoon was tijdens de controle en dat de verdachte zelf slechts kort aanwezig is geweest. Alle vragen met betrekking tot de controle liepen via [naam01] .
De rechtbank kan op basis van de hiervoor beschreven gang van zaken niet vaststellen dat de verdachte opzet had op het verstrekken van valse stukken aan de Belastingdienst. Weliswaar heeft [naam01] tegenover de controleambtenaren van de Belastingdienst verklaard dat hij de urenregistratieformulieren van de verdachte heeft gekregen, maar deze verklaring vindt onvoldoende steun in het procesdossier. Aldus is er onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring voor het vereiste opzet te komen.
4.5.1.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
[bedrijf01] in de periode
van 1 januari 2012 tot en met 31 januari 2017, in de gemeente Rotterdam en
Apeldoorn,
telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten aangiften voor de loonheffing, ten name van [bedrijf01] over de
tijdvakken
- periode 1 en periode 12 van 2012 en- periode 2 en periode 4 en periode 5 en periode 7 en periode 8 van 2013
en
- periode 1 en periode 2 en periode 3 en periode 4 en periode 8 en
periode 9 en periode 10 en periode 11 en periode 12 en periode 13 van
2014 en
- periode 1 en periode 2 en periode 3 en periode 4 en periode 5 en periode 6 en periode 7 en periode 8 en periode 9 en periode 10 en
periode 11 en periode 12 en periode 13 van 2015 en
- periode 1 en periode 2 en periode 3 en periode 4 en periode 5 en
periode 6 en periode 7 en periode 8 en periode 9 en periode 10 en
periode 11 en periode 12 en periode 13 van 2016 ,
telkens onjuist heeft laten doen,
immers heeft [bedrijf01]
telkens opzettelijk in die digitaal naar de Inspecteur der Belastingen
te Apeldoorn
gezonden aangiften loonheffing over genoemde
aangiftetijdvakken
telkens te lage bedragen aan totaal te betalen loonheffing en te
lage bedragen aan totaal te betalen belasting en te lage belastbare
bedragen door een ander (te weten [bedrijf03]) doen opgeven , terwijl die feiten er telkens toe hebben gestrekt, dat te
weinig belasting werd geheven,
aan welke verboden
gedragingenhij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een aantal jaren schuldig gemaakt aan belastingfraude, door feitelijk leiding te geven aan het doen plegen van het indienen van onjuiste aangiften voor de loonheffing door [bedrijf01] Op deze manier is telkens te weinig loonheffing geheven. Met het begaan van belastingfraude zijn grote financiële belangen gemoeid. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit type delicten lastig op te sporen is en leidt tot fiscaal nadeel. De verdachte heeft de integriteit van het financiële en economische verkeer in de kern geschonden. Hierdoor is de overheid, en daarmee de gehele samenleving, benadeeld en de algemene belastingmoraal ondermijnd.
Overschrijding redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in deze zaak op 25 februari 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn dus aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank doen zich in deze zaak geen bijzondere omstandigheden voor.
Tussen 25 februari 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim drie en een half jaar. Er is dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van ruim anderhalf jaar.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dat betekent dat het strafblad geen strafverzwarend effect heeft.
De verdachte heeft verklaard ter zitting dat zijn onderneming weliswaar nog bestaat, maar hij hier geen activiteiten meer mee ontplooit. Er ligt beslag en er moet nog een goede financiële afwikkeling komen. Hij werkt inmiddels als schoonmaker, heeft veel schulden en wordt (financieel) gesteund door zijn kinderen.
Strafmaat
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS die zien op fraudezaken en overweegt ten aanzien van het benadelingsbedrag als volgt.
De Belastingdienst heeft op grond van het boekenonderzoek geconcludeerd tot een benadelingsbedrag van € 301.233,-. Op grond van de bewezenverklaring schat de rechtbank het benadelingsbedrag lager in. De rechtbank gaat er echter wel vanuit dat het benadelingsbedrag ten minste € 125.000,- bedraagt. De oriëntatiepunten geven bij een benadelingsbedrag gelegen tussen € 125.000,- en € 250.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden aan.
Hoewel de ernst van het bewezenverklaarde op zichzelf deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, ziet de rechtbank in de overschrijding van de redelijke termijn, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte waaronder de omstandigheid dat de verdachte al in behoorlijke mate is geraakt door de gevolgen van het onderzoek door de Belastingdienst, aanleiding om een minder zware strafmodaliteit te kiezen. De rechtbank vindt wel dat een behoorlijke straf in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op zijn plaats is.
De rechtbank veroordeelt de verdachte daarom tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 100 uren. Daarbij dient de voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan.

8..In beslag genomen voorwerpen

Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de in beslag genomen administratie terug kan naar de verdachte. Derhalve zal een last worden gegeven tot teruggave.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
94 (vierennegentig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
47 (zevenenveertig) dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van de administratie met de goednummers:
A.06.03.001, A.06.04.002.01 tot en met A.06.04.02.003, BSL-002-01 tot en met BSL-002-05 en BSL-003-01 tot en met BSL-003-02.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en E. IJspeerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[bedrijf01] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
van 1 januari 2012 tot en met 31 januari 2017, in de gemeente Rotterdam en/of
Apeldoorn, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(e)n), althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten (een) aangifte(n) voor de loonheffing, althans voor de loonbelasting en
premie volksverzekeringen, ten name van [bedrijf01] over de/het
tijdvak(ken)
- periode 1 en/of periode 12 van 2012 (DOC-038-01) en/of
- periode 2 en/of periode 4 en/of periode 5 en/of periode 7 en/of periode 8 van 2013
(DOC-038-02) en/of
- periode 1 en/of periode 2 en/of periode 3 en/of periode 4 en/of periode 8 en/of
periode 9 en/of periode 10 en/of periode 11 en/of periode 12 en/of periode 13 van
2014 (DOC-038-03) en/of
- periode 1 en/of periode 2 en/of periode 3 en/of periode 4 en/of periode 5 en/of
periode 6 en/of periode 7 en/of periode 8 en/of periode 9 en/of periode 10 en/of
periode 11 en/of periode 12 en/of periode 13 van 2015 (DOC-038-04) en/of
- periode 1 en/of periode 2 en/of periode 3 en/of periode 4 en/of periode 5 en/of
periode 6 en/of periode 7 en/of periode 8 en/of periode 9 en/of periode 10 en/of
periode 11 en/of periode 12 en/of periode 13 van 2016 (DOC-038-05),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan of en/laten doen,
immers heeft/hebben, zij, [bedrijf01] en/of haar medeverdachte(n)
(telkens) opzettelijk op/in die/dat (digitaal) bij/naar de Inspecteur der Belastingen
te Apeldoorn en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland (digitaal)
ingeleverde/gezonden aangifte(n) loonheffing (over genoemd(e)
aangiftetijdvak(ken))
(telkens) (een) te la(a)ge bedrag(en) aan totaal te betalen loonheffing en/of (een) te
la(a)ge bedrag(en) aan totaal te betalen belasting en/of te la(a)ge belastba(a)r(e)
bedrag(en) opgegeven en/of vermeld, en/althans door een ander(en) (te weten [bedrijf03]) doen of laten opgeven en/of
vermelden, terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe heeft/hebben gestrekt, dat te
weinig belasting werd geheven,
tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden
gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.
2.
[bedrijf01] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
van 8 mei 2017 tot en met 15 mei 2017, in de gemeente Rotterdam en/of Apeldoorn,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(e)(n), althans alleen,
(telkens) opzettelijk als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het
voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken en/of bescheiden en/of (andere)
gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze (telkens) opzettelijk in valse en/of
vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld of ter beschikking doen
stellen,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) opzettelijk
het/de volgende vals(e) en/of vervalst(e) bescheid(en):
- urenregistratieformulieren van [bedrijf01] betreffende week 17
(DOC-049-01) en/of week 20 (DOC-044-01) en/of week 33 (DOC-045-01) over het
jaar 2015 en/of
- urenregistratieformulieren van [bedrijf01] betreffende week 2
(DOC-046-01) en/of week 25 (DOC-047-01) en/of 50 (DOC-048-01) over het jaar
2016
voor raadpleging aan de Inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst te
Apeldoorn ter beschikking gesteld,
bestaande die valshe(i)d(en) en/ofvervalsing(en) in voormeld(e) geschrift(en)
(telkens) hierin - zakelijk weergegeven –
dat in strijd met de waarheid op bovengenoemde urenregistratieformulieren niet
het juiste aantal (bij [bedrijf02]) gewerkte uren (van
door verdachte naar/ aan [bedrijf02]
uitgezonden/uitgeleende personen) en/of de juiste (door verdachte naar
[bedrijf02] uitgezonden/ aan [bedrijf02]
uitgeleende) personen is/zijn vermeld, immers is op die
urenregistratieformulieren (telkens) ten onrechte niet vermeld dat:
- in week 17 over het jaar 2015 (DOC-049-01) [naam02] 30 uur heeft gewerkt en/of [naam03] 44 uur heeft gewerkt en/of
- in week 20 over het jaar 2015 (DOC-044-01) [naam02] 22,5 uur heeft gewerkt en/of
[naam03] 32 uur heeft gewerkt en/of
- in week 33 over het jaar 2015 (DOC-045-01) [naam02] 44 uur heeft gewerkt en/of [naam03] 44,5 uur heeft gewerkt en/of [naam04] 58,5 uur heeft gewerkt en/of [naam05] 58,5 uur heeft gewerkt en/of
- in week 2 over het jaar 2016 (DOC-046-01) [naam02] 53 uur heeft gewerkt en/of [naam03] 44,5 uur heeft gewerkt en/of [naam06] 32 uur heeft gewerkt en/of [naam04] 32
uur heeft gewerkt en/of [naam07] 66 uur heeft gewerkt en/of [naam08] 50,5 uur heeft
gewerkt en/of [naam05] 66 uur heeft gewerkt en/of
- in week 25 over het jaar 2016 (DOC-047-01) [naam03] 40 uur heeft gewerkt en/of
[naam09] 8 uur heeft gewerkt en/of
- in week 50 over het jaar 2016 (DOC-048-01) de personen [naam02] 40 uur heeft
gewerkt en/of [naam03] 54,5 uur heeft gewerkt en/of [naam09] 54,5 uur heeft gewerkt,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd
geheven,
tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden
gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.