ECLI:NL:RBROT:2022:9202

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 21/4460
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning proceskostenvergoeding na intrekking van het beroep in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een proceskostenvergoeding na intrekking van het beroep. Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV dat haar loongerelateerde WGA-uitkering stopte op basis van een arbeidsongeschiktheid van 63,81%. Na een herziening door het UWV, waarbij haar arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 47,70%, heeft verzoekster beroep ingesteld. De rechtbank benoemde een deskundige om verzoekster te onderzoeken. Het UWV heeft vervolgens een nieuw besluit genomen, waarbij verzoekster recht kreeg op een WGA-loonaanvullingsuitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Verzoekster trok haar beroep in, omdat het UWV volledig aan haar bezwaren tegemoet was gekomen en verzocht om vergoeding van de proceskosten, inclusief kosten voor een ingeschakelde verzekeringsarts. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek en het UWV heeft geen bezwaar gemaakt tegen de proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om proceskostenveroordeling gegrond is en heeft het UWV veroordeeld tot betaling van € 2.812,37 aan proceskosten aan verzoekster. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4460

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam verzoekster], uit [woonplaats verzoekster], verzoekster

(gemachtigde: mr. B.F. Desloover),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(het UWV)
(gemachtigde: [naam 1]).

Procesverloop

Met het besluit van 2 juli 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV aan verzoekster meegedeeld dat haar loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 63,81% [1] vanaf 3 september 2020 stopt. Vanaf 4 september 2020 heeft zij recht op een WGA-vervolguitkering.
Met het besluit van 15 juli 2021 (het bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en verzoekster meegedeeld dat zij vanaf 4 september 2020 een uitkering krijgt op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 47,70%. [2]
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om een verzekeringsarts als deskundige te benoemen om verzoekster te onderzoeken. Op 4 juli 2022 heeft de rechtbank het rapport van de deskundige ontvangen.
Het UWV heeft met het besluit van 1 september 2022 (het bestreden besluit II) een gewijzigde beslissing op het bezwaar genomen. Het UWV heeft het bezwaar van verzoekster opnieuw gegrond verklaard en bepaald dat verzoekster per 4 september 2020 in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit I met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht geacht tegen het bestreden besluit II.
Verzoekster heeft een schriftelijke zienswijze ingediend naar aanleiding van het rapport van de deskundige. Naar aanleiding van het bestreden besluit II heeft verzoekster het beroep ingetrokken, omdat in het nieuwe besluit alsnog volledig aan haar bezwaren tegemoet wordt gekomen. Daarbij heeft zij verzocht het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, waaronder de twee facturen die afkomstig zijn van de verzekeringsarts die is ingeschakeld door verzoekster.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het UWV heeft de rechtbank 16 september 2022 meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen een veroordeling in de kosten van een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ook kan het UWV zich vinden in de vergoeding van de facturen van de ingeschakelde verzekeringsarts die verzoekster op 4 augustus 2022 aan de rechtbank heeft opgestuurd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat verzoekster het beroep heeft ingetrokken omdat het UWV volledig aan haar is tegemoetgekomen, zoals bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. Het UWV heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen vergoeding van de proceskosten, inclusief de facturen van de door verzoekster ingeschakelde verzekeringsarts. Daarom wordt het verzoek om een proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen.
4. Aangezien het UWV de gemaakte kosten in de bezwaarfase al heeft vergoed, moet de rechtbank alleen nog oordelen over de in beroep gemaakte kosten.
5. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1). Ook komen voor vergoeding in aanmerking de kosten die verzoekster redelijkerwijs heeft moeten maken voor het inschakelen van de verzekeringsarts. Verzocht is om vergoeding van de facturen van [naam bureau] naar aanleiding van een door verzekeringsarts [naam 2] uitgevoerd verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een nader commentaar. Uit de factuur van 11 januari 2022 volgt een totaalbedrag van € 1.702,47 inclusief btw (€ 1.407,- exclusief btw). Uit de factuur van 9 maart 2022 volgt een totaalbedrag van € 350,90 inclusief btw (€ 290,- exclusief btw). De rechtbank begrijpt het UWV zo dat het UWV bereid is het volledige bedrag van in totaal € 2.053,37 inclusief btw te vergoeden en de rechtbank acht deze kosten ook redelijk. Deze kosten komen dan ook voor toewijzing in aanmerking.
6. Het totaalbedrag van de te vergoeden kosten bedraagt daarmee € 2.812,37 (€ 759,- + € 2.053,37).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van in totaal € 2.812,37.
Deze uitspraak is gedaan op 28 oktober 2022 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Hierbij hoort de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%. De uitkering bedraagt 42% van het minimumloon.
2.Hierbij hoort de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%. De uitkering bedraagt 35% van het minimumloon.