ECLI:NL:RBROT:2022:9197

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
10/113209-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor doodslag, veroordeling voor roekeloos rijgedrag met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van doodslag en roekeloos rijgedrag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde doodslag, omdat niet kon worden bewezen dat hij de aanmerkelijke kans op het overlijden van andere weggebruikers bewust heeft aanvaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een snelheid van minimaal 81 kilometer per uur over een kruispunt reed, terwijl de toegestane snelheid ter plaatse maximaal 30 kilometer per uur was. Hij reed door een rood verkeerslicht en verleende geen voorrang aan de van rechts komende snorfiets, waarop twee slachtoffers zich bevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval, waarbij sprake was van roekeloosheid. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor tien jaar. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte aansprakelijk stelde voor de schade die door het ongeval was veroorzaakt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/113209-22
Datum uitspraak: 31 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] ,
raadsman mr. M.M.J. Nuijten, advocaat te Haarlem.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. L.T.M. Verhoeven en J. Boender (hierna: officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (doodslag);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van voorarrest en tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen en heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zich door zijn rijgedrag willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg – te weten het overlijden van de slachtoffers – zou intreden. Hij heeft deze aanmerkelijke kans ook aanvaard. In dat verband wordt gewezen op de volgende feiten en omstandigheden. De verdachte was bekend in de omgeving en wist dat op de plaats van de aanrijding een fietspad was en dat er verkeerslichten stonden. De slachtoffers hebben geen verkeersfouten gemaakt; zij reden de weg op met een groen verkeerslicht, terwijl het verkeerslicht van de verdachte al bijna drie minuten op rood stond toen hij de kruising passeerde. De verdachte reed op dat moment een snelheid gelegen tussen de 81 en 97 kilometer per uur, terwijl ter plaatse vanwege wegwerkzaamheden 30 kilometer per uur was toegestaan. De verdachte heeft de geplaatste verkeersborden genegeerd en heeft niet geremd of getracht uit te wijken. De verklaring van de verdachte dat hij ongeveer 50 kilometer per uur reed en dat hij het verkeerslicht op oranje zag springen, moet als kennelijk leugenachtig worden beschouwd. De verdachte heeft bovendien ook bij eerdere kruisingen te hard gereden en daardoor bij ieder kruispunt bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er dodelijke slachtoffers zouden vallen. De officier van justitie acht bij de beoordeling van het bewijs tevens van belang dat de verdachte als beginnend bestuurder in de afgelopen jaren 52 boetes heeft gehad voor verkeersovertredingen.
4.2.
Beoordeling rechtbank
4.2.1.
Inleiding
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat in de nacht van 6 mei 2022 omstreeks 01:27 uur op de kruising van de Edisonweg met het Molenpad en de Grote Beer te Alblasserdam een aanrijding heeft plaatsgevonden, waardoor twee slachtoffers – [slachtoffer01] en [slachtoffer02] – om het leven zijn gekomen. De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto op de Edisonweg gereden, komende uit de richting van de Burgemeester Keijzerweg en gaande in de richting van de rijksweg A15. Een snorfiets, met daarop [slachtoffer01] en [slachtoffer02] , is de Edisonweg overgestoken via de van verkeerslichten voorziene oversteekplaats vanaf het Molenpad in de richting van de Grote Beer. De personenauto is op het kruispunt met de voorzijde tegen de linkerzijde van de snorfiets gebotst. Het verkeerslicht van de verdachte stond op het moment dat de personenauto de stopstreep passeerde 174 seconden op rood. Het verkeerslicht van de scooter gaf op het moment dat de slachtoffers de stopstreep van het fietspad passeerden 2,1 seconden groen licht.
[slachtoffer01] is als gevolg van deze botsing ter plaatse overleden. [slachtoffer02] overleed korte tijd later in het ziekenhuis.
4.2.2.
Omstandigheden waaronder de aanrijding heeft plaatsgevonden
Uit de verkeersongevallenanalyse komt naar voren dat geen infrastructurele oorzaak kon worden aangetoond die een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de aanrijding. Er zijn in het bijzonder geen aanwijzingen gevonden dat de verkeersregelinstallatie niet naar behoren heeft gewerkt. Evenmin was sprake van bijzondere weersomstandigheden die van invloed zouden kunnen zijn. Uit de verklaringen van de verdachte komen geen aanwijzingen naar voren voor technische mankementen aan zijn voertuig voorafgaand aan de aanrijding. Bloedonderzoek gaf geen aanwijzingen dat de verdachte als bestuurder onder invloed was van alcohol of drugs. Na validatieproeven is op basis van logbestanden van de verkeerslussen op het kruispunt van de Edisonweg met de Grote Beer en het Molenpad, de door de verdachte gereden snelheid berekend op minimaal 81 en maximaal 97 kilometer per uur. Deze bevinding wordt ondersteund door het onderzoek aan de telefoon van de verdachte. Het onderzoek aan de telefoon van de verdachte heeft eveneens uitgewezen dat het toestel niet kort voor of tijdens het ongeval in gebruik is geweest.
De snelheid
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de snelheid waarmee de verdachte ten tijde van het ongeval heeft gereden niet als verkeersfout bij de beoordeling mag worden meegewogen, aangezien de snelheidsbeperking tot maximaal 30 kilometer per uur op dat moment niet gold. De verdachte heeft ten tijde van het ongeval, na aftrek van de wettelijke meetcorrectie van 3 kilometer per uur, maximaal 78 kilometer per uur gereden, terwijl de maximum snelheid ter plaatse 80 kilometer per uur bedraagt.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat er in de periode van het ongeval, vanaf 25 april 2022, wegwerkzaamheden plaatsvonden aan de Edisonweg tussen de Van Wenaeweg en het Molenpad. Overdag werd daarbij de rechter rijbaan met hekken afgezet, ter bescherming van de wegwerkers ter plaatse. Vanwege de veiligheidsrisico’s die de wegwerkzaamheden met zich brachten, gold op het traject een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. Deze snelheidsbeperking gold ook gedurende de nacht, vanwege risico’s voor de verkeersveiligheid door een hoogteverschil tussen de beide rijbanen en de nieuw aan te leggen busbaan en werd met verkeersborden goed zichtbaar aangegeven. In het dossier bevindt zich een foto van de Edisonweg die kort na het ongeval door de politie is gemaakt. Op deze foto is te zien dat er twee borden waarop een snelheidsbeperking van 30 kilometer per uur is aangegeven, zijn geplaatst aan weerszijden van de Edisonweg, op ongeveer 260 meter voor de plaats van de aanrijding. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij wist dat er wegwerkzaamheden waren, dat hij hier dagelijks langs reed en dat hij deze borden die nacht ook heeft gezien, maar in de veronderstelling was dat de snelheidsbeperking na het openstellen van de beide rijbanen ’s avonds en ’s nachts niet gold.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er een maximumsnelheid 30 kilometer per uur gold en dat de verdachte dit ook wist, dan wel behoorde te weten.
De rechtbank is tevens van oordeel dat de verdachte deze maximumsnelheid aanzienlijk heeft overschreden, nu op basis van de validatieproeven met 99 procent zekerheid is vastgesteld dat de verdachte op het kruispunt van de aanrijding heeft gereden met een snelheid tussen de 81 en 97 kilometer per uur.
4.2.3.
Primair ten laste gelegde: doodslag
De rechtbank stelt voorop dat noch uit de verklaring van de verdachte, noch anderszins is gebleken dat de verdachte het oogmerk had om iemand om het leven te brengen. Van opzet in strafrechtelijke zin kan echter ook sprake zijn als iemand zich willens en wetens blootstelt aan de aanmerkelijke kans dat een persoon komt te overlijden, ook wel voorwaardelijk opzet genoemd.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de
aanmerkelijke kansop een bepaald gevolg – het overlijden van de beide slachtoffers – in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, of anders gezegd om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is bovendien vereist dat de verdachte
wetenschapheeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging ook bewust heeft
aanvaard. Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die er (lichtvaardig) van is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, en dus schuld heeft aan het ongeval, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of verklaringen van getuigen onvoldoende inzicht geven in hetgeen ten tijde van de gedraging in het hoofd van de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt als volgt. De verdachte is met een snelheid van minimaal 81 kilometer per uur over een kruispunt gereden, terwijl door wegwerkzaamheden de toegestane snelheid ter plaatse maximaal 30 kilometer per uur was. Daarnaast reed de verdachte door een rood verkeerslicht en heeft hij de van rechts komende snorfiets met de beide slachtoffers geen voorrang verleend. Uit het opsporingsonderzoek blijkt dat de verdachte ook in de minuten voorafgaand aan de aanrijding harder reed dan was toegestaan (gemiddelde snelheid 88 kilometer bij een maximum van 50 kilometer per uur). De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte als bestuurder van de auto een aanmerkelijke kans op het overlijden van andere weggebruikers oplevert. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van deze aanmerkelijke kans. De verdachte heeft verklaard dat hij bekend was met deze weg en ook wist dat er op de plaats van de aanrijding een kruising met een fietsoversteekplaats is.
Vervolgens is de vraag of de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van andere weggebruikers ook heeft aanvaard.
De rechtbank stelt voorop dat de ernst van de geschetste feiten – in beide ten laste gelegde varianten – en de onomkeerbare gevolgen van de aanrijding voor de slachtoffers en hun nabestaanden bij haar beoordeling niet ter discussie staan. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met zijn rijgedrag een onaanvaardbaar risico voor de verkeersveiligheid heeft genomen, waarbij dit risico zich uiteindelijk ook heeft verwezenlijkt. Dat leidt echter niet zonder meer tot het oordeel dat hij dit risico ook bewust heeft aanvaard.
Uit de verklaringen van de verdachte en van verschillende getuigen komt naar voren dat de verkeerssituatie op het moment van de aanrijding rustig was. De verdachte heeft verklaard dat hij met een vriend op weg was naar Rotterdam, dat er geen bijzondere omstandigheden waren waardoor hij werd afgeleid en dat hij de snorfiets niet meer kon ontwijken toen hij er met de rechterzijde van de auto tegenaan botste. De bijrijder van de auto heeft deze verklaring op hoofdpunten bevestigd. De verdachte heeft vervolgens zijn auto tot stilstand gebracht, heeft de nooddiensten gealarmeerd en heeft getracht eerste hulp te verlenen aan de slachtoffers. De rechtbank acht het, gelet op deze omstandigheden, aannemelijk dat de verdachte zijn stuurmanskunst heeft overschat en ervan uitging dat hij met zijn rijgedrag geen (dodelijke) ongelukken zou veroorzaken. Er is geen sprake van concrete gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het fatale gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van de beide slachtoffers heeft aanvaard. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen dat sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van beide slachtoffers, zodat de verdachte van de onder 1 primair ten laste gelegde doodslag zal worden vrijgesproken.
4.2.4.
Subsidiair ten laste gelegde: een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 Wegenverkeerswet (hierna: WVW) is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte is te wijten. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Doordat de verdachte de maximumsnelheid fors heeft overschreden en niet is gestopt voor een rood verkeerslicht, heeft hij zijn snelheid niet tijdig kunnen aanpassen of zijn voertuig tot stilstand kunnen brengen, met als gevolg dat hij tegen de snorfiets is aangebotst.
In de tweede plaats moet de rechtbank beoordelen of de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kan worden gemaakt en zo ja in welke mate.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe wordt thans in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, in het tweede lid bepaald dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten verkeersongeval, ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW.
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. De verkeersregels
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid aanzienlijk heeft overschreden en daarbij zijn snelheid niet zodanig aan de verkeerssituatie heeft aangepast dat hij zijn voertuig tijdig tot stilstand kon brengen. Vervolgens is hij door een rood verkeerslicht gereden, waarbij hij de van rechts komende snorfiets geen voorrang heeft verleend. Voornoemde gedragingen zijn gedragingen die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk zijn genoemd als overtredingen van de verkeersregels. Het staat daarmee vast dat de verdachte de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid WVW, heeft geschonden.
In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. De verdachte heeft de vier hiervoor genoemde voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels geschonden, terwijl ter plaatse sprake was van wegwerkzaamheden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het
schendenvan de verkeersregels als op het
in ernstige mateschenden van die regels. Bij de beantwoording van de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels, moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het opzet volgt uit de verklaring van de verdachte op de terechtzitting, inhoudende dat hij zo hard reed dat hij niet meer kon afremmen en dus ook niet kon uitwijken. Verder is van belang dat de verdachte daarbij door een rood verkeerslicht is gereden, dat reeds 174 seconden op rood stond en daardoor ook volgens zijn eigen verklaring ruim voor het bereiken van de kruising door de verdachte kon worden waargenomen. De verdachte wist dat ter plaatse een oversteekplaats was voor kwetsbare verkeersdeelnemers, namelijk voor (brom)fietsers, en dat het fietspad beperkt verlicht was. Bovendien overschreed de verdachte met zijn auto ook in de minuten voorafgaand aan de aanrijding de maximumsnelheid.
Deze omstandigheden dienen in onderlinge samenhang te worden bezien, waarbij de conclusie is dat de verdachte in juridische zin en naar uiterlijke verschijningsvorm opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat door het hiervoor beschreven verkeersgedrag als automobilist gevaarlijke situaties kunnen ontstaan, waarbij andere verkeersdeelnemers ernstig of zelfs dodelijk letsel kunnen oplopen, en dat zij onder de geschetste omstandigheden hierop geenszins bedacht hoefden te zijn. Dat gevaar wordt nog vergroot doordat er sprake was van wegwerkzaamheden en het fietspad waar kwetsbare verkeersdeelnemers de weg oversteken, vlak voorafgaand aan de kruising beperkt is verlicht. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat andere weggebruikers overstekend verkeer daardoor mogelijk niet of minder goed kunnen waarnemen. Desondanks is de verdachte met hoge snelheid en door rood licht de kruising opgereden, waarbij hij een aanrijding heeft veroorzaakt en waardoor twee slachtoffers zijn komen te overlijden.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het door de verdachte vertoonde verkeersgedrag tot het verkeersongeval heeft geleid en dat dit tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW, zodat sprake is van de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid.
4.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid. Niet is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde doodslag.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 6 mei 2022 te Alblasserdam als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede
rijdende over de weg, de kruising van de Edisonweg
met het Molenpad en de Grote Beer zich zodanig
heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos te rijden op die weg, welk roekeloos rijgedrag
hierin heeft bestaan dat verdachte toen daar
terwijl ter plaatse de voor verdachte geldende maximum toegelaten
snelheid 30 kilometer per uur was (borden A1 met daarop vermeld 30)
- heeft gereden met een snelheid van tussen de 81 en 97 kilometer per
uur en
- ( daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij, verdachte,
zijn motorrijtuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover
de weg vrij was en
- ( daarbij) door een voor hem, verdachte, geldend rood licht is gereden
en- vervolgens tegen de op een snorfiets door groen licht en vervolgens
op voornoemde kruising rijdende [slachtoffer01] en [slachtoffer02] is
gebotst,
waardoor voornoemde [slachtoffer01] en [slachtoffer02] werden gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto op 6 mei 2022 een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan twee jonge vrouwen zijn komen te overlijden. De verdachte is met hoge snelheid door een rood verkeerslicht gereden en heeft de van rechts aankomende snorfiets daarbij geen voorrang verleend. Door zijn roekeloos rijgedrag heeft de verdachte als automobilist onaanvaardbare risico’s genomen voor de verkeersveiligheid en heeft hij zijn verantwoordelijkheid als weggebruiker ernstig veronachtzaamd, met fatale gevolgen.
De slachtoffers waren twee jonge vrouwen van 18 en 19 jaar die aan het begin stonden van hun volwassen leven. De voor hen en voor hun nabestaanden onomkeerbare gevolgen van het ongeval hebben ook vele anderen in hun omgeving ernstig geschokt. Het leed en het gemis door hun overlijden voor de familie, vrienden en bekenden van de jonge vrouwen is enorm, zoals ook is gebleken uit de slachtofferverklaringen die door of namens verschillende familieleden op de zitting zijn voorgedragen. Geen enkele straf zal de nabestaanden met het aangerichte leed kunnen verzoenen. Ook de verdachte zelf zal verder moeten leven met de wetenschap van de dramatische gevolgen van zijn roekeloze rijgedrag.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder meermalen is veroordeeld voor (onder meer) het overtreden van de Wegenverkeerswet. Daarnaast houdt de rechtbank bij bepaling van de strafmaat in strafverzwarende zin rekening met het feit dat de verdachte ook anderszins voor uiteenlopende overtredingen veelvuldig verkeersboetes heeft gekregen.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 juli 2022. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in.
De verdachte is eerder meermalen met justitie in aanraking gekomen wegens overtredingen van de Wegenverkeerswet. De reclassering heeft geen factoren op de algemene leefgebieden gesignaleerd die tot herhaald gedrag zouden kunnen leiden. Evenmin signaleert de reclassering andere problemen in het leven van de verdachte. De verdachte heeft zijn zaken op orde, heeft werk, inkomen en huisvesting, heeft goed contact met zijn familieleden en heeft een sociaal netwerk waar hij tevreden over is. Tussen 2016 en 2018 heeft hulpverlening plaatsgevonden in de vorm van jeugdreclassering. Van hulp op psychisch gebied is nooit sprake geweest.
Het risico op recidive en letselschade kan niet worden ingeschat. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als laag. De reclassering heeft geen problemen gesignaleerd waarvoor interventies noodzakelijk zijn. Een meldplicht of toezicht vanuit de reclassering acht zij niet van toegevoegde waarde.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de strafmaat aansluiting dient te worden gezocht bij vergelijkbare zaken, genoemd in de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie. De verdediging heeft verzocht om bij schuldigverklaring van de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf en eventueel een taakstraf. Er moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij first offender is wat betreft artikel 6 WVW.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur en een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank houdt rekening met het feit dat door het ongeval twee dodelijke slachtoffers te betreuren zijn en dat de mate van schuld hierbij wordt aangemerkt als roekeloosheid. Daarnaast acht zij van belang dat de verdachte een beginnend bestuurder was en dat daarom van hem in het verkeer juist extra voorzichtigheid mocht worden verwacht. Hoewel de verdachte niet eerder is veroordeeld voor vergelijkbare misdrijven, kan zijn verkeersgedrag blijkens de structureel veelvuldige overtredingen van de WVW, zoals gedocumenteerd in het dossier, niet anders worden gekwalificeerd dan als zeer problematisch. Het gaat hierbij niet alleen om snelheidsovertredingen, maar ook om het rijden over een vluchtstrook, het rijden door een rood verkeerslicht, het vasthouden van een telefoon tijdens het besturen van een voertuig, het niet voor laten gaan van voetgangers bij een oversteekplaats en het negeren van een rood kruis op de snelweg.
Concluderend acht de rechtbank een langdurige gevangenisstraf van 5 jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de maximale duur van 10 jaar, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Ingestelde vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich de hieronder genoemde personen in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit.
[benadeelde partij01] (vader van [slachtoffer02] )
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 29.972,58 aan materiële schade en een vergoeding van € 70.000,- aan immateriële schade, bestaande uit een vergoeding van € 50.000,- voor shockschade en van € 20.000,- voor affectieschade.
[benadeelde partij02] (moeder van [slachtoffer02] )
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 70.000,- aan immateriële schade, bestaande uit een vergoeding van € 50.000,- voor shockschade en van € 20.000,- voor affectieschade.
[benadeelde partij03] (zus van [slachtoffer02] )
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.734,36 aan materiële schade en een vergoeding van € 50.000,- aan immateriële schade voor shockschade.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de gevorderde affectieschade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de shockschade heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat dit deel van de vorderingen dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien niet is voldaan aan het confrontatievereiste. Subsidiair dienen de vorderingen ten aanzien van de shockschade niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat niet, althans onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en nader onderzoek op dit punt een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Meer subsidiair verzoekt de verdediging de shockschade te matigen.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding door [benadeelde partij01] stelt de verdediging zich met betrekking tot de reiskosten, de grafrechten c.q. kosten voor een tijdelijk graf, de bloemen, de gedenkboom en de slaapmedicatie op het standpunt dat deze posten niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat deze niet, dan wel onvoldoende zijn onderbouwd. De vordering van kosten voor toekomstige grafrechten komt niet voor vergoeding in aanmerking en dient daarom te worden afgewezen.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding door [benadeelde partij03] stelt de verdediging zich op het standpunt dat deze dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien een onderbouwing ontbreekt en de genoemde schadeposten in een te ver verwijderd verband staan tot het ten laste gelegde.
8.4.
Beoordeling
Materiële schade [benadeelde partij01]
Reiskosten
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 300,- aan reiskosten. De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht, mede bestaand in extra reiskosten. Dit onderdeel van de vordering zal, bij gebrek aan nadere onderbouwing, gedeeltelijk worden toegewezen. De rechtbank zal de schade aan reiskosten naar maatstaven van billijkheid vaststellen op een bedrag van € 100,-. Het overige deel van de gevorderde reiskosten zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Begrafeniskosten, grafrechten en gerelateerde kosten
De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding voor materiële schade omvat verder een bedrag van € 4.854,29 aan begrafeniskosten, € 6.370,- aan grafrechten voor een periode van twintig jaar en € 9.084,74 aan grafrechten voor de jaren 2042 tot en met 2062, € 39,95 aan kosten voor bloemen, € 3.000,- aan kosten voor een gedenkboom, € 6.106,- aan kosten voor de grafsteen en het plaatsen hiervan, € 130,- aan begrafenisrechten en € 64,65 aan kosten voor een tijdelijk graf.
Omdat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht, de genoemde schadeposten – met uitzondering van de toekomstige grafrechten en de gedenkboom – genoegzaam zijn onderbouwd en aan de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, zullen de gevorderde kosten voor de begrafenis, grafrechten voor twintig jaar, bloemen, plaatsing van de grafsteen, begrafenisrechten en kosten voor het tijdelijke graf integraal worden toegewezen. De gevorderde kosten voor de gedenkboom en voor toekomstige grafrechten acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd, zodat deze onderdelen van de vordering niet-ontvankelijk zullen worden verklaard.
Slaapmedicatie
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 22,95 aan slaapmedicatie. Omdat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schade de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal dit onderdeel van de vordering integraal worden toegewezen.
Concluderend acht de rechtbank de volgende posten voor toewijzing vatbaar:
  • Reiskosten: € 100,-
  • Begrafeniskosten: € 4.854,58
  • Grafrechten (20 jaar): € 6.370,-
  • Bloemen: € 39,95
  • Tijdelijke kosten graf: € 64,65
  • Begrafenisrechten: € 130,-
  • Grafsteen + plaatsing: € 6.106,-
  • Slaapmedicatie: € 22,95
Totaal € 17.688,13
Voor de onderdelen van de vordering die niet-ontvankelijk worden verklaard geldt dat nader onderzoek naar de gegrondheid van deze vorderingen en de omvang daarvan een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat deze nadere behandeling een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Deze onderdelen van de vordering kunnen derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiële schade [benadeelde partij03]
Eigen risico zorgverzekering en slaapmedicatie
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 385,- aan eigen risico voor de zorgverzekering en van € 11,97 aan kosten voor slaapmedicatie. Omdat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht, deze schadeposten zijn onderbouwd met een brief van de behandelaar en aan de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, zullen deze onderdelen van de vordering integraal worden toegewezen.
Aangepaste rijlessen
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 1.300,- voor aangepaste rijlessen. De benadeelde partij zal in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de kosten hiervan niet zijn onderbouwd met stukken en een rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde onvoldoende aannemelijk is gemaakt.
Deurbel
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 37,39 aan kosten voor een nieuwe deurbel. Omdat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht, de vordering met stukken is onderbouwd en deze schade de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal dit onderdeel van de vordering integraal worden toegewezen.
Concluderend acht de rechtbank de volgende posten voor toewijzing vatbaar:
  • Eigen risico zorgverzekering: € 385,-
  • Slaapmedicatie: € 11,97
  • Deurbel : € 37,39
Totaal € 434,36
Voor het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk wordt verklaard geldt dat nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat deze nadere behandeling een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Affectieschade: [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02]
De benadeelde partijen [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] , de ouders van het slachtoffer, hebben vergoeding van affectieschade gevorderd ter hoogte van € 20.000,- per persoon. Dit is tevens het bedrag dat op grond van het Besluit Vergoeding Affectieschade geldt voor ouders van een meerderjarig thuiswonend kind dat als gevolg van een misdrijf is komen te overlijden. Gelet op het hiervoor omschreven toetsingskader acht de rechtbank de gevorderde vergoedingen voor beide ouders van elk € 20.000,- aan affectieschade integraal toewijsbaar.
Shockschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting van de te vergoeden shockschade, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
[benadeelde partij03]
De benadeelde partij [benadeelde partij03] heeft de vordering tot vergoeding van shockschade ter hoogte van € 50.000 in het voegingsformulier en de bijlagen daarbij onderbouwd met stukken. Ook is de vordering ter terechtzitting door de raadsvrouw nader toegelicht. De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het verkeersongeluk. De benadeelde partij heeft het slachtoffer, haar zus, kort na de aanrijding in het ziekenhuis zeer ernstig gewond aangetroffen. Terwijl haar ouders in het buitenland verbleven en zo snel mogelijk probeerden terug te reizen, is de benadeelde partij opgehaald door de politie en is zij twee dagen in het ziekenhuis gebleven, terwijl het slachtoffer in afwachting van de komst van de ouders kunstmatig in leven werd gehouden.
Deze confrontatie van de benadeelde partij [benadeelde partij03] heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Ter onderbouwing daarvan heeft de benadeelde partij een brief van haar behandelaar in het geding gebracht waarin deze diagnose is gesteld. Gelet op het voorgaande kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van shockschade. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag van € 20.000,- toewijzen. De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde partij01] en [benadeelde partij02]
De benadeelde partijen [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] hebben beiden eveneens een vergoeding van € 50.000,- aan shockschade gevorderd en hebben deze vorderingen in het voegingsformulier en de bijlagen daarbij nader onderbouwd. Ook zijn de vorderingen ter terechtzitting nader toegelicht.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen niet zelf aanwezig zijn geweest bij het verkeersgeval. Wel zijn zij na terugkomst uit het buitenland geconfronteerd met de uiteindelijk fatale gevolgen van het ongeval, doordat zij hun dochter in het ziekenhuis hebben gezien, terwijl zij kunstmatig in leven werd gehouden. De onderbouwing van de vorderingen en de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen onderstrepen ook de pijn en het verdriet door het overlijden van hun dochter. En hoewel het gemis invoelbaar is, leveren de door de benadeelde partijen overgelegde stukken onvoldoende onderbouwing op voor shockschade. Voor de toekenning van shockschade is namelijk een in de psychiatrie erkend ziektebeeld dat het gevolg is van de directe confrontatie met de gevolgen vereist. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de gevorderde shockschade.
Wettelijke rente en overige kosten
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden schadebedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schade te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 6 mei 2022.
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen in overwegende mate zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.5.
Conclusie
De verdachte moet de navolgende benadeelde partijen een schadevergoeding betalen:
- benadeelde partij [benadeelde partij01] € 17.688,13 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade;
- benadeelde partij [benadeelde partij02] € 20.000,- aan immateriële schade;
- benadeelde partij [benadeelde partij03] € 434,36 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade;
De hierboven genoemde kosten zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Het resterende deel van bovenvermelde vorderingen zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vorderingen kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
10 (tien) jaren;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 37.688,13 (zegge: zevenendertigduizend zeshonderdachtentachtig euro en dertien cent), bestaande uit € 17.688,13
aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen € 37.688,13 (hoofdsom,
zegge: zevenendertigduizend zeshonderdachtentachtig euro en dertien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 37.688,13 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
164 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij02] , te betalen een bedrag van
€ 20.000,- (zegge: twintigduizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij02] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij02] te betalen € 20.000,- (hoofdsom,
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
100 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij03] , te betalen een bedrag van € 20.434,36 (
zegge: twintigduizend vierhonderdvierendertig euro en zesendertig cent), bestaande uit € 434,36 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij03] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij03] te betalen € 20.434,36 (hoofdsom,
zegge: twintigduizend vierhonderdvierendertig euro en zesendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.434,36,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
101 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Wennekes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 6 mei 2022 te Alblasserdam
[slachtoffer01] en/of [slachtoffer02]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto) met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was
toegestaan, door een voor hem, verdachte, geldend rood licht te rijden
en/of vervolgens tegen die op een snorfiets rijdende en de weg, waarop
verdachte reed, overstekende [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] aan te rijden
en/of op te botsen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2022 te Alblasserdam als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede
rijdende over de weg, de Edisonweg en/of de kruising van de Edisonweg
met het Molenpad en/of de Grote Beer, althans enige weg, zich zodanig
heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of
met aanmerkelijke verwaarlozing van de ten dezen geboden
zorgvuldigheid te rijden op die weg, welk roekeloos, althans
onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam, en/of onzorgvuldig rijgedrag
hierin heeft bestaan dat verdachte toen daar
terwijl ter plaatse de voor verdachte geldende maximum toegelaten
snelheid 30 kilometer per uur was (borden A1 met daarop vermeld 30)
- heeft gereden met een snelheid van tussen de 81 en 97 kilometer per
uur, in elk geval met een veel hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan
en/of geboden was en/of
- ( daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij, verdachte,
zijn motorrijtuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover
de weg vrij was en/of
- ( daarbij) door een voor hem, verdachte, geldend rood licht is gereden
en/of
- vervolgens tegen de op een snorfiets door groen licht en/of vervolgens
op voornoemde kruising rijdende [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] is
aangereden en/of gebotst,
waardoor een of meer anderen (genaamd voornoemde [slachtoffer01] en [slachtoffer02] ) werd(en) gedood.