ECLI:NL:RBROT:2022:9183

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
10/960014-12 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid officier van justitie en vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingsprocedure

In deze ontnemingsprocedure heeft de rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van de officier van justitie en de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 248.000,-. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie, mr. M.R.A. van IJzerdoorn, die de veroordeelde beschuldigt van verduistering. De veroordeelde, die als bestuurder van een vennootschap handelde, heeft een bedrag van € 248.000,- overgeschreven naar zijn privébankrekening en naar rekeningen van derden, wat leidde tot de ontnemingsvordering. De verdediging voerde aan dat het ontbreken van een deel van de administratie nadelige gevolgen had voor het verweer en dat er sprake was van een schending van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank heeft de betalingsverplichting van de veroordeelde met 50% verminderd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, waardoor de uiteindelijke verplichting tot betaling aan de staat is vastgesteld op € 124.000,-. De rechtbank heeft de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 248.000,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960014-12 (ontneming)
Datum uitspraak: 11 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres als bekend bij de rechtbank,
raadsman mr. J.L. Oudshoorn, advocaat te Rijswijk.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2022. Daaraan voorafgaand heeft een schriftelijke conclusiewisseling plaatsgevonden.

2..Vordering

De vordering van de officier van justitie, mr. M.R.A. van IJzerdoorn, na wijziging daarvan ter terechtzitting, strekt tot:
  • vaststelling van het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 248.000,-;
  • oplegging aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel.
De ontnemingsvordering is gegrond op artikel 36e lid 1 en 2 (oud) Sr. De vordering ziet op voordeel dat is verkregen door middel van of uit de baten van een soortgelijk feit of een feit waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat dit door de veroordeelde is begaan.
De officier van justitie heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op het proces-verbaal van de politie in onderzoek Napier met nummer [proces-verbaalnummer01] (hierna: het proces-verbaal). Kort samengevat heeft de officier van justitie gesteld dat de veroordeelde als bestuurder van [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ) na het overlijden van [naam01] (hierna: [naam01] ) een bedrag van € 248.000,- heeft verduisterd, door dit bedrag ten behoeve van zichzelf, maar zonder recht over te schrijven naar de bankrekeningen van [naam02] (hierna: [naam02] ) en diens aannemer. Dit bedrag behoort toe aan [bedrijf01] en daarmee aan de nalatenschap van [naam01] , aangezien [naam01] enig aandeelhouder van [bedrijf01] was.

3..Strafbare feit waarop de voordeelsberekening is gebaseerd

Bij vonnis van 4 december 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat de veroordeelde schuldig is aan het medeplegen van valsheid in geschrift ten aanzien van een vaststellingsovereenkomst van 30 maart 2010, die zag op de nalatenschap van [naam01] .
In de ontnemingsprocedure wordt als vaststaand aangenomen dat het bewezenverklaarde
door de veroordeelde is begaan. Een kopie van het vonnis van 4 december 2019 is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

4..Ontvankelijkheid van de officier van justitie

4.1.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie. De raadsman van de veroordeelde heeft daartoe aangevoerd dat het grootste deel van de inbeslaggenomen administratie van de veroordeelde, een essentiële bron voor het voeren van verweer, is zoekgeraakt bij de Landelijke Eenheid van de politie. Daarnaast is sprake van extreem tijdverloop. Hierdoor is er geen sprake meer van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Subsidiair heeft de verdediging afwijzing van de vordering bepleit, nu de veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Daartoe is aangevoerd dat de door [bedrijf01] overgemaakte bedragen daar tijdelijk waren veilig gesteld. De veroordeelde en de aan hem gelieerde ondernemingen hadden jegens [naam01] en diens nalatenschap aanspraak op een bedrag dat dat van de geldlening aan [naam02] ver overstijgt. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden tot nihilstelling van de ontnemingsvordering, dan wel tot vermindering van de betalingsverplichting met 50%.
4.1.2.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de vordering, zoals die op de terechtzitting is gewijzigd en de beslissing zoals hierna zal blijken, is de ontbrekende administratie niet (meer) relevant in deze ontnemingsprocedure. Dat de overschrijvingen aan [naam02] en zijn aannemer hebben plaatsgevonden staat niet ter discussie en de veroordeelde heeft over de feitelijke toedracht van deze overschrijvingen op 23 januari 2013 bij de politie een inhoudelijke verklaring afgelegd. Voor zover de verdediging heeft bedoeld te betogen dat zij haar verweer dat sprake is van een tegenvordering niet voldoende heeft kunnen onderbouwen, dan geldt dat dit verweer op zichzelf al niet kan slagen, zoals hierna nader uiteen wordt gezet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ontbreken van een deel van de administratie geen nadelige gevolgen heeft gehad voor de bewijsgaring of feitenvaststelling dan wel voor het voeren van gemotiveerd verweer, zodat geen sprake is van een schending van artikel 6 EVRM. De officier van justitie is dus ontvankelijk in de ontnemingsvordering. Dat lange tijd is verstreken sinds de veroordeelde redelijkerwijs rekening moest houden met een ontnemingsvordering doet daar niet aan af.

5..Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Vast staat dat ten tijde van de onderhavige feiten de veroordeelde als middellijk bestuurder [1] kon beschikken over de Belgische bankrekening van [bedrijf01] [bankrekeningnummer01] [2] . Op 19 mei 2009 heeft hij van die bankrekening een bedrag van € 48.000,- naar [naam02] overgeboekt en op 9 juli 2009 een bedrag van € 200.000,- naar een bankrekening op zijn eigen naam. [3] Vervolgens heeft hij van laatstgenoemde bankrekening op 18 november 2009 een bedrag van € 80.000,- overgemaakt naar een bankrekening op naam van ‘ [naam03] ’ en op 14 januari 2010 een bedrag van € 120.000,- naar [naam02] , met als omschrijving ‘ [naam03] ’. [4] De getuige [getuige01] heeft hierover verklaard dat de overgeschreven bedragen betrekking hebben op de bouw van zijn tweede woning in Spanje [5] .
De veroordeelde heeft verklaard dat hij deze gelden bij [naam02] ‘veiligstelde’, omdat hij nog geld van [naam01] tegoed had en daarmee wilde voorkomen dat dit in handen van (andere) schuldeisers van [naam01] viel [6] .
Gesteld noch gebleken is dat ten tijde van die overboekingen daaraan stukken ten grondslag lagen, zoals een concrete factuur of declaratie van de veroordeelde gericht aan [bedrijf01] voor deze bedragen. Ook is deze overboeking niet geadministreerd bij [bedrijf01] . Voor zover de veroordeelde (al dan niet als aandeelhouder van zijn eigen vennootschappen) vorderingen had op [naam01] , dan betekent dit niet dat hij deze zomaar kon voldoen vanuit het vermogen van een willekeurige vennootschap van [naam01] waarover hij op dat moment als bestuurder kon beschikken. Het verweer kan om die reden al niet slagen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de veroordeelde het geldbedrag van € 248.000,-, dat hij als bestuurder rechtmatig onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat de veroordeelde dit geldbedrag heeft verduisterd en daar wederrechtelijk voordeel van heeft verkregen. Verduistering (artikel 321 Sr) is een soortgelijk feit als valsheid in geschrift (artikel 225 Sr), het feit waarvoor de veroordeelde bij vonnis van 4 december 2019 is veroordeeld; zie artikel 43b, aanhef en eerste lid Sr.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, zal vaststellen op € 248.000,-. Deze schatting is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de inhoud van de hierboven zakelijk weergegeven en in de voetnoten vermelde wettige bewijsmiddelen.

6..Vaststelling van de betalingsverplichting

6.1.
Overschrijding van de redelijke termijn
Gelet op het arrest van 17 juni 2008 (ECLI:NL:2008:BD2578, r.o. 3.12.2) is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 14 mei 2013, zijnde de datum dat de veroordeelde bekend is geworden met het conservatoir beslag dat op meerdere van zijn eigendommen is gelegd en daarmee met de mogelijkheid dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. De rechtbank doet ruim negen jaar en zes maanden na aanvang van genoemde datum uitspraak inzake de ontnemingsvordering.
Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De redelijke termijn is dus met ruim zeven jaar en zes maanden overschreden. Dit is uitzonderlijk lang en daarvoor is geen duidelijke reden, afgezien van het feit dat ook in de strafzaak zelf al sprake was van een zeer ernstige overschrijding van de redelijke termijn.
Dit betekent dat de rechtbank, evenals de raadsman, redenen aanwezig acht om de betalingsverplichting te verminderen. Zij zal dit doen met 50%, oftewel met een bedrag van € 124.000,-.
6.2.
Oordeel
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank aan de veroordeelde de verplichting zal opleggen om een bedrag van € 124.000,- aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank zal bij het opleggen van de maatregel de duur van de gijzeling bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd.

7..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e Sr.

8..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

9..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de ontnemingsvordering;
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 248.000,- (zegge: tweehonderdachtenveertigduizend euro);
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 124.000,- (zegge: honderdvierentwintigduizend euro);
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. R. van Puffelen en M. Pandelitschka, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 oktober 2022.
De griffier mr. M. Pandelitschka is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal, p. 163 t/m 164.
2.Het proces-verbaal, p. 167 en p. 171.
3.Het proces-verbaal, p. 17 en 263-264, p. 168.en de verklaring van de veroordeelde ter terechtzitting van 30 augustus 2022.
4.Het proces-verbaal, p. 17 en 266-269, en de verklaring van de veroordeelde ter terechtzitting van 30 augustus 2022.
5.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige01] van 26 februari 2013: bijlage 47, p. 799 en 800.
6.De verklaring van de veroordeelde ter terechtzitting van 30 augustus 2022.