ECLI:NL:RBROT:2022:9130

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/629917 / JE RK 21-3192
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling en wijziging zorgregeling in vechtscheiding

In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan over de verzoeken van de moeder om de ondertoezichtstelling van haar kinderen, [naam kind01] en [naam kind02], te verlengen en om de zorgregeling te wijzigen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. V. de Roo, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen en de zorgregeling te wijzigen, zodat de kinderen vaker bij haar zouden verblijven. De vader en de GI (Gecertificeerde Instelling) waren tegen deze verzoeken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen al geruime tijd bij de vader en de stiefmoeder wonen en dat er weinig tot geen verandering is in de relatie tussen de kinderen en de moeder. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het niet in het belang van de kinderen is om de ondertoezichtstelling te verlengen, omdat de GI niet in staat is gebleken om de situatie te verbeteren en de ouders niet in staat zijn om samen te werken. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen, omdat de huidige situatie schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de kinderen. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat het contact tussen de kinderen en de moeder behouden blijft, maar dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats niet wenselijk is.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/629917 / JE RK 21-3192, C/10/597981 / JERK 20-1614 en C/10/643918 / FA RK 22-6075
datum uitspraak: 7 oktober 2022

beschikking

in de zaken van

de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
en

[naam01] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. V. de Roo,
betreffende

[naam kind01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2006 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen [naam kind01] ,

[naam kind02] ,

geboren op [geboortedatum02] 2008 te [geboorteplaats02] , hierna te noemen [naam kind02] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam02] ,

hierna te noemen de vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam03] ,

hierna te noemen de stiefmoeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van 15 augustus 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken,
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 31 augustus 2022 (C/10/643918),
- de e-mail met bijlagen van mr. V. de Roo, de advocaat van moeder voornoemd, van
14 september 2022.
Op 7 oktober 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. V. de Roo, advocaat te Rotterdam,
- de vader,
- twee vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam, hierna te noemen de Raad, [naam04] en [naam05] ,
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam06] .
Opgeroepen en niet verschenen is de stiefmoeder.
[naam kind01] en [naam kind02] zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening aan de kinderrechter kenbaar te maken. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind01] en [naam kind02] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind01] en [naam kind02] wonen bij de vader en de stiefmoeder.
Op 20 november 2020 heeft de kinderrechter de zorgregeling gewijzigd in die zin dat de kinderen drie keer per maand twee uur bij de moeder zijn, waarbij de kinderen dit naar eigen inzicht kunnen inplannen.
Bij beschikking van 15 augustus 2022 is de ondertoezichtstelling van [naam kind01] en [naam kind02] kort verlengd tot 17 oktober 2022, waarbij het overige verzochte is aangehouden tot 7 oktober 2022. De kinderrechter heeft bij die beschikking het aangehouden verzoek van de moeder om de zorgregeling te wijzigen (met zaaknummer C/10/597981) opnieuw aangehouden.

Het aangehouden verzoek van de GI

C/ 10/629917 / JE RK 21-3192 – verlenging ondertoezichtstelling
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [naam kind01] en [naam kind02] te verlengen voor de duur van één jaar, te weten tot 17 januari 2023, waarvan thans nog drie maanden resteren.

De (aangehouden) verzoeken van de moeder

C/10/597981 / JERK 20/1614 – wijziging zorgregeling
De moeder heeft verzocht de reguliere zorgregeling (derhalve niet de verdeling van de
feestdagen en vakanties) te wijzigen en te bepalen dat beide minderjarigen in plaats van
iedere vrijdag tot zondagavond, om de week van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond
20:00 bij de moeder verblijven. De moeder heeft voorts verzocht te bepalen dat voornoemde wijziging van kracht wordt zodra de hulpverlening voor [naam kind01] is gestart en te bepalen dat de reguliere zorgregeling iedere drie maanden zal worden geëvalueerd om te bezien in hoeverre deze aanpassing behoeft.
C/I0/643918 / FA RK 22/6075 – wijziging hoofdverblijfplaats en vaststellen zorgregeling
De moeder heeft ook verzocht de hoofdverblijfplaats van [naam kind01] en [naam kind02] bij haar te bepalen. De moeder heeft voorts verzocht een zorgregeling vast te stellen, waarbij de minderjarigen eens per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 19.00 uur bij de vader verblijven, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.

Het standpunt van de GI

T.a.v.: C/ 10/629917 / JE RK 21-3192 – verlenging ondertoezichtstelling
De GI geeft ter zitting aan het verzoek niet langer te handhaven. In de afgelopen periode heeft de GI ingezet op de Schiptraining voor de ouders om de impasse waar de ouders zich in bevinden te doorbreken. Tijdens het intakegesprek heeft de moeder aangegeven het traject te willen volgen, de vader wilde dit echter niet. Hij vond dat het traject eerder na de scheiding had moeten worden gestart. De GI ziet dit als een gemiste kans, nu het van groot belang is dat de ouders met elkaar in gesprek gaan. De GI heeft overwogen de vader hiervoor een schriftelijke aanwijzing te geven, maar heeft hiervan afgezien nu het Schiptraject op vrijwillige basis werkt. Een dwangmiddel inzetten heeft dan ook weinig zin. Nu het de ouders niet lukt om met elkaar in contact te treden is het belangrijk dat er rust komt voor de kinderen, zonder verdere bemoeienis van de jeugdbescherming. De strijd tussen de ouders duurt al jaren en er is weinig tot geen verandering zichtbaar. De kinderen zijn hiervan het slachtoffer. De GI is van mening dat een verlenging van de ondertoezichtstelling alleen maar meer spanning en extra druk en stress bij de kinderen veroorzaakt, waardoor zij niet meer in oplossingen kunnen denken om de relatie met moeder te herstellen. De GI heeft aan de Raad verzocht de beslissing om de ondertoezichtstelling niet te verlengen te toetsen. De GI is in afwachting van het onderzoek en beslissing van de Raad.
T.a.v.: C/10/597981 / JERK 20/1614 – wijziging zorgregeling en C/I0/643918 / FA RK 22/6075 – wijziging hoofdverblijfplaats en vaststellen zorgregeling
De GI staat niet achter de verzoeken van de moeder. De kinderen wonen al een lange tijd bij de vader. Een plotselinge wisseling in de hoofdverblijfplaats zal bij de kinderen voor veel onrust zorgen en dit is schadelijk voor hun ontwikkeling. De GI begrijpt het standpunt van de moeder, maar een eventuele toewijzing van haar verzoeken zal alleen maar weerstand bij de kinderen oproepen. De GI erkent dat er mogelijk sprake is van ouderverstoting, in die zin dat de vader de kinderen onvoldoende heeft gestimuleerd om contact met de moeder te krijgen. Dit is niet meer te doorbreken. Er is in het verleden veel gebeurd, de beide ouders hebben hier een aandeel in gehad. De kinderen zijn inmiddels bij de vader gehecht en zij doen het daar naar omstandigheden goed. Het is belangrijk dat de kinderen (en de vader) zich houden aan de huidige omgangsregeling, zodat er enige verbinding met moeder blijft bestaan en de drempel voor eventueel toekomstig contactherstel tussen de moeder en de kinderen niet te hoog wordt.

Het standpunt van de Raad

T.a.v.: C/ 10/629917 / JE RK 21-3192 – verlenging ondertoezichtstelling
De Raad stemt - hoewel er nog wel sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen - in met het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling niet te verlengen. De middelen die door de GI zijn ingezet hebben tot op heden niet tot het gewenste resultaat geleid. De GI is al een lange periode betrokken, maar de verandering die heeft plaatsgevonden is minimaal. Het is niet gelukt om de ouders in het belang van de kinderen met elkaar te laten communiceren. De kinderen zijn inmiddels veertien en zestien jaar oud en de Raad vraagt zich af wat zij nog kunnen betekenen voor het gezin. De Raad merkt op dat de moeder het heeft over ouderverstoting, er is echter een situatie ontstaan die niet meer is op te lossen. Een verlenging van de ondertoezichtstelling heeft om voornoemde redenen geen meerwaarde.
T.a.v.: C/10/597981 / JERK 20/1614 – wijziging zorgregeling en C/I0/643918 / FA RK 22/6075 – wijziging hoofdverblijfplaats en vaststellen zorgregeling
De Raad stemt niet in met de verzoeken van de moeder. Het is evident dat de kinderen bij de vader willen blijven wonen, dat kan ook niet anders na al vijf jaar bij de vader te hebben gewoond. Er is eerder voor gekozen om de regie met betrekking tot de omgangsregeling bij de kinderen te laten, dit kun je niet meer terugdraaien. De kinderen onderhouden nog contact met de moeder omdat het moet. Ze willen met rust worden gelaten. Een wijziging van de hoofdverblijfplaats zal niet leiden tot verbetering van het contact tussen de moeder en de kinderen. De moeder dient zich dit te realiseren.

Het standpunt van de moeder

T.a.v.: C/ 10/629917 / JE RK 21-3192 – verlenging ondertoezichtstelling
In aansluiting op het verzoekschrift merkt de moeder op dat zij het zorgelijk vindt dat de GI de ondertoezichtstelling wil beëindigen. De vader weigert mee te werken aan de noodzakelijke hulpverlening en de moeder vreest dat zij met het beëindigen van de ondertoezichtstelling haar kinderen helemaal niet meer zal zien. De moeder is van mening dat verlenging van de ondertoezichtstelling nog nodig is om de noodzakelijke hulpverlening in te zetten en er gewerkt kan blijven worden aan contactherstel tussen haar en de kinderen. In het geval haar verzoek wijziging hoofdverblijfplaats en vaststellen zorgregeling wordt afgewezen, ziet de moeder des te meer aanleiding om de ondertoezichtstelling te verlengen. Zij doet in dat geval een zelfstandig verzoek om de ondertoezichtstelling (op grond van artikel 1:260, tweede lid, BW) te verlengen. Ook ziet de moeder middels een verlenging van de ondertoezichtstelling een mogelijkheid om in te zetten op de patronen van ouderverstoting die ook door de GI worden erkend. Volgens de moeder is er tot nu toe geen hulpverlening van de grond gekomen en is verandering dan ook niet te verwachten.
T.a.v.: C/10/597981 / JERK 20/1614 – wijziging zorgregeling en C/I0/643918 / FA RK 22/6075 – wijziging hoofdverblijfplaats en vaststellen zorgregeling
De moeder is van mening dat bij de vader sprake is van een onveilige opvoedsituatie. De moeder maakt zich grote zorgen over de ontwikkeling van de kinderen wanneer zij langer in de situatie blijven waar ze nu in zitten. Volgens de moeder is al eerder door de kinderrechter opgemerkt dat als de situatie zo blijft, dit bij de kinderen tot ernstige psychische problemen kan leiden. Daarom meent de moeder dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar moet worden bepaald. De moeder is van mening dat er sprake is van ouderverstoting. Volgens de moeder benoemt de GI dit ook in haar afsluitrapportage. Hoewel de moeder zich realiseert dat een wijzigen van de hoofdverblijfplaats ingrijpend is, meent zij dat dit de laatste redmiddelen kan zijn om de band tussen haar en de kinderen te herstellen. Middels een wijziging van de hoofdverblijfplaats dienen de kinderen uit hun huidige omgeving te worden gehaald en de ruimte te krijgen om zich adequaat te kunnen ontwikkelen. In de omgeving bij de vader blijven de minderjarigen namelijk blootgesteld worden aan het negatieve beeld dat de vader van de moeder heeft. De kinderen krijgen op dit moment geen kans om hun band met de moeder te herstellen en een eigen beeld van de moeder te ontwikkelen. De moeder geeft aan in staat te zijn de minderjarigen de stabiliteit en veiligheid te bieden die zij nodig hebben en aan te sluiten bij hun ontwikkelingsbehoefte. Er zijn geen contra-indicaties die zich tegen een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de
kinderen verzetten. Ondanks de weigering van de vader om medewerking te verlenen aan hulpverlening gericht op contactherstel tussen de kinderen en de moeder, is de laatste tijd sprake van beter contact tussen [naam kind02] en de moeder. De kinderen zijn allebei een keer alleen en een keer samen naar de moeder geweest. [naam kind02] ging daarbij in gesprek met moeder en hij hield de deur van zijn kamer open, waar hij deze eerder dichthield. Ook het contact met [naam kind01] verloopt volgens de moeder beter dan voorheen. Zij geeft antwoord op haar vragen en dat biedt moeder dan ook de hoop dat contactherstel nog mogelijk is. De moeder is van mening dat door de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen, deze positieve lijn in het belang van de kinderen kan worden voortgezet. Daarbij wil de moeder benadrukken dat het contact met de vader niet in de weg hoeft te staan. Er zal enkel sprake zijn van een wijziging in de opvoedsituatie, waarbij de kinderen bij de moeder opgroeien en onbelast contact met de vader zullen blijven houden. De moeder is van mening dat de drie keren per maand waarin zij haar kinderen twee uur ziet, te weinig zijn om iets in de verstandhouding tussen haar en de kinderen te veranderen. Er is, in tegenstelling tot wat de Raad aanvoert, wel een band tussen de moeder en de kinderen. Het is om die reden dat de moeder er alles aan wil doen om de kinderen niet langer in de huidige situatie op te laten opgroeien.

Het standpunt van de vader

De vader is het niet eens met de stelling van de GI dat hij niet zou willen meewerken aan de Schiptraining. Volgens de vader had de Schiptraining betrekking op de emotionele verwerking van de echtscheiding. Dit is iets waar de vader geen behoefte aan had. De vader heeft in 2017 ten tijde van het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing alles geprobeerd om samen met moeder te voorkomen dat de kinderen uit huis werden geplaatst. De moeder wilde toen niet meewerken, omdat zij het eens was met een uithuisplaatsing. Naar de mening van de vader is er bij de kinderen geen sprake van een loyaliteitsconflict. De vader verwijst naar het rapport van [naam07] , waarin bevestigd wordt dat daar geen sprake van is. De ingediende verzoekschriften van de moeder zorgen telkens voor teleurstelling bij de kinderen, omdat zij dat ervaren als misbruik van hun vertrouwen door hun moeder. Daarnaast stelt de vader dat de moeder niet primair geïnteresseerd is in contactherstel met de kinderen, maar in afrekening met de vader. Hij noemt daarbij als voorbeeld dat de moeder er altijd voor kiest een rechtszaak te starten in plaats van de dingen onderling op te lossen. De vader vindt alle procedures onnodig en neemt het de moeder kwalijk dat zij handelt vanuit het zijn van een jeugdbeschermer en niet vanuit haar rol als moeder. De vader en de kinderen willen graag dat er een einde komt aan alle rechtszaken en dat zij in rust verder kunnen leven met hun gezin. De vader is het eens met de beëindiging van de ondertoezichtstelling. Hij staat niet achter de verzoeken van de moeder om de redenen hiervoor genoemd.

De beoordeling

T.a.v.: C/ 10/629917 / JE RK 21/3192 - verlenging ondertoezichtstelling
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de GI handelingsverlegen is als het gaat om de ondertoezichtstelling uit te voeren. Door de afwerende houding van de vader en de kinderen komt de hulpverlening en contactherstel al een lange tijd niet van de grond. Het is ook in de afgelopen twee maanden niet mogelijk geweest om effectief uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling. De strijd tussen de ouders duurt voort en het lukt hen niet om daar ondanks de jarenlange inzet van hulpverlening verandering in te brengen. Beide ouders blijven volharden in hun eigen stellingname en het is onmogelijk gebleken de patronen van de ouders te doorbreken. De kinderrechter is met de GI en de Raad van oordeel dat alle beschikbare hulpmiddelen zijn uitgeput, waardoor een verlenging van de ondertoezichtstelling geen meerwaarde heeft. De kinderrechter zal het verzoek om de ondertoezichtstelling van [naam kind01] en [naam kind02] te verlengen daarom afwijzen.
T.a.v.: C/10/597981 / JERK 20/1614 – wijziging zorgregeling en C/I0/643918 / FA RK 22/6075 – wijziging hoofdverblijfplaats en vaststellen zorgregeling
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen, in geval van gezamenlijk uitoefening van het gezag, geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt in dat geval een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van het tweede lid van voornoemd wetsartikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen in zake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken alsmede de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De kinderrechter is van oordeel dat het niet in het belang van [naam kind01] en [naam kind02] is dat de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats, zoals door de moeder is verzocht, worden gewijzigd. De frequentie van de omgang tussen de moeder en de kinderen is al meerdere keren aan de orde geweest. De kinderrechter constateert dat de kinderen de afgelopen twee jaar periodiek drie keer in de maand bij de moeder zijn geweest en dat er weinig is veranderd in de verstandhouding tussen de moeder en de kinderen. De kinderen geven aan geen behoefte te hebben aan meer contact met hun moeder. De kinderrechter heeft onvoldoende aanwijzingen om aan te kunnen nemen dat de vader de kinderen zou dwingen geen contact met hun moeder te zoeken. De kinderrechter begrijpt dat dit voor de moeder een hele moeilijke situatie is en dat zij terecht zorgen heeft over het contactverlies. Deze zorgen wegen echter niet op tegen de gevolgen van het wijzigen van de hoofdverblijfplaats voor de kinderen. De relatie tussen de moeder en de kinderen is inmiddels zodanig verstoord dat het bepalen van de hoofdverblijfplaats bij de moeder schadelijker zou zijn voor hun ontwikkeling. Nu de situatie onveranderd is, ziet de kinderrechter geen aanleiding de verzoeken van de moeder toe te wijzen. De kinderrechter zal daarom de verzoeken van de moeder afwijzen. De kinderrechter geeft de vader mee dat het in het belang van de kinderen is het contact tussen hen en de moeder te behouden.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de kinderrechter dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

De beslissing

De kinderrechter:
T.a.v.: C/ 10/629917 / JE RK 21/3192 – verlenging ondertoezichtstelling
wijst het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af.
T.a.v. C/10/597981 / JERK 20/1614 – wijziging zorgregeling en C/I0/643918 / FA RK 22/6075 – wijziging hoofdverblijfplaats en vaststellen zorgregeling
wijst de verzoeken af;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2022 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Borges Dias als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 24 oktober 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.