ECLI:NL:RBROT:2022:9127

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 21/3741
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoeker en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke op 28 september 2020 door verweerder werd afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar en een beroepsprocedure, heeft de rechtbank op 17 februari 2022 een zitting gehouden waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.B.B. Beelaard, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. W. Smith. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en verweerder gevraagd om een nader rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Op 31 augustus 2022 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond verklaard en een loongerelateerde werkhervattingsuitkering toegekend. Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker proceskosten heeft gemaakt en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van deze kosten, vastgesteld op € 2.979,50. Tevens dient verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3741
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2022 als bedoeld in artikel 8:75a in verbinding met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [plaatsnaam], verzoeker,

gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 28 september 2020 afgewezen.
Bij besluit van 26 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Smith.
Op 9 maart 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om een nader rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep te overleggen, waarin deze een reactie geeft op wat eiser ter zitting naar voren heeft gebracht.
Verweerder heeft op 3 mei 2022 een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 mei 2022 overgelegd. Eiser heeft hierop bij brief van 25 mei 2022 gereageerd.
Op 13 juli 2022 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan, waarin zij verweerder in de gelegenheid heeft gesteld nader te motiveren of er al dan niet sprake moet zijn van een urenbeperking, en zo ja, hoe groot de urenbeperking is en wat voor gevolgen dat heeft op de verdiencapaciteit van eiser op de datum in geding.
Bij besluit van 31 augustus 2022 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond verklaard en verzoeker met ingang van 7 september 2020 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 66,02%.
Bij brief van 20 september 2022 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en de rechtbank op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een veroordeling in de proceskosten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan verzoeker is tegemoetgekomen, dat verzoeker om die reden het beroep heeft ingetrokken en dat verzoeker proceskosten heeft gemaakt. Het verzoek is daarom kennelijk gegrond.
3. De rechtbank ziet dan ook aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.979,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in bezwaar, met een waarde per punt van € 541,-; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 mei 2022, met een waarde per punt van € 759,-; wegingsfactor 1).
3. Gelet op artikel 8:41, zevende lid, van de Awb zal verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- aan hem dienen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 2.979,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 28 oktober 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.