ECLI:NL:RBROT:2022:9124

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
10.036560.21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersongeval met lichamelijk letsel als gevolg

Op 28 oktober 2020 vond er een verkeersongeval plaats op de Slinge in Rotterdam, waarbij de verdachte, als bestuurder van een personenauto, twee voetgangers aanreed die zich op een zebrapad bevonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de voetgangers geen voorrang heeft verleend, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor één van de slachtoffers en lichamelijk letsel voor de ander. De verdachte had onvoldoende aandacht voor de verkeerssituatie en zijn snelheid niet aangepast bij het naderen van het zebrapad. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, wat leidde tot de veroordeling van de verdachte. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 100 uur op, met een vervangende hechtenis van 50 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. Daarnaast werd de verdachte voor zes maanden de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.036560.21
Datum uitspraak: 27 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. P.V. Hübner, advocaat te Rotterdam.

1 ..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 160 uur, subsidiair 80 dagen hechtenis;
  • een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaren.

4 ..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde feit. Enkel het niet tijdig opmerken van de twee, zich op een zebrapad bevindende, voetgangers, is onvoldoende voor schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De verdediging refereert zich met betrekking tot het subsidiaire tenlastegelegde feit aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.2.
Beoordeling
Vast staat dat op 28 oktober 2020 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de Slinge, ter hoogte van de Meyenhage te Rotterdam. Hierbij zijn de door de verdachte bestuurde personenauto en twee voetgangers, te weten [naam slachtoffer01] en [naam slachtoffer02] , betrokken. Volgens de verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) heeft de verdachte de voetgangers op het zebrapad geen voorrang verleend, waardoor hij hen met de linker voorzijde van de auto heeft aangereden. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte de maximale snelheid heeft overtreden. Het ongeval is vermoedelijk ontstaan door het uitblijven van een (re)actie van de verdachte. Het slachtoffer [naam slachtoffer01] heeft hierbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen en het slachtoffer [naam slachtoffer02] lichamelijk letsel.
Ook blijkt uit de VOA dat op de Slinge, ter hoogte van de Meyenhage, een oostelijke- en westelijke voetgangersoversteekplaats is gelegen. Daartoe zijn zowel aan de linker- als rechterzijde op de Slinge en zowel voor als na de kruising met de Meyenhage, duidelijk zichtbaar borden L 02 van de Bijlage I van het RVV 1990 (voetgangersoversteekplaats) geplaatst en zijn op het wegdek “witte evenwijdige strepen” aangebracht (zebrapad). Ter plaatse van het ongeval is de Slinge een weg zonder uitzicht belemmerende obstakels. Tevens blijkt uit de VOA dat ter plaatse van het ongeval geen infrastructurele oorzaak kan worden aangetoond, die ten grondslag kan hebben gelegen aan het ontstaan van het ongeval.
De getuige [getuige01] , die achter de verdachte reed, heeft verklaard dat er geen andere auto voor de auto van de verdachte reed. Verder verklaarde deze getuige dat hij niet gezien heeft dat de remlichten van de auto van de verdachte aangingen.
De verdachte was bekend met de verkeersituatie op de plaats van het ongeval. Hij heeft verklaard dat hij de voetgangers niet heeft gezien, waardoor hij ook niet heeft geremd of snelheid heeft verminderd. Bij het naderen van het kruispunt heeft hij gelet op mogelijk verkeer van rechts, omdat het een gevaarlijk kruispunt betreft.
Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden. Of sprake is van schuld in de zin van genoemd wetsartikel hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook behoeft een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld op te leveren. Om de mate van schuld vast te stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle op basis van de bewijsmiddelen vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
Door het niet verlenen van voorrang aan de voetgangers op het zebrapad heeft de verdachte een voorrangsfout begaan met als gevolg dat hij de twee voetgangers heeft aangereden, van wie er één, [naam slachtoffer01] , zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Uit de genoemde omstandigheden volgt dat de verdachte de overstekende voetgangers al bij het naderen van het kruispunt had kunnen en moeten zien. Verdachte naderde een zebrapad, een situatie die vraagt om extra en gerichte aandacht voor voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers. De verdachte heeft echter zijn snelheid niet aangepast aan het naderen van de voetgangersoversteekplaats, de voetgangers niet opgemerkt en is met onverminderde snelheid het kruispunt gepasseerd en de voetgangersoversteekplaats opgereden.
Op grond van deze feiten is de rechtbank – anders dan de verdediging – van oordeel dat de verdachte niet slechts het verwijt treft dat hij de overstekende voetgangers geen voorrang heeft verleend, maar dat hij gedurende langere tijd niet voldoende heeft opgelet, zijn snelheid niet heeft aangepast en uiteindelijk geen voorrang heeft verleend aan de voetgangers, waardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij [naam slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De voetgangers, die zich vanuit de verdachte bezien links op de rijbaan en dus al bijna aan de overkant van het zebrapad bevonden, zijn voor de aanrijding gedurende een aaneengesloten periode van meer dan een enkel moment in het zichtveld van de verdachte geweest. Het gaat hier dan ook niet om slechts een beperkte, tijdelijke onoplettendheid als hiervoor bedoeld.
Dat de verdachte de overstekende voetgangers niet heeft gezien doordat hij gefocust was op eventueel van rechts komend verkeer, maakt het voorgaande niet anders. De verdachte had naast eventueel van rechts komend verkeer ook gespitst moeten zijn op gebruikers van het zebrapad.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op het geheel van de gedragingen en de omstandigheden waaronder de verkeersovertreding is begaan, oordeelt de rechtbank dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW in die zin dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte de bewezen verklaarde feitelijke gedragingen heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak, behoudens het hiervoor besproken standpunt omtrent de kwalificatie van het bestandsdeel schuld van het ten laste gelegde. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 28 oktober 2020 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmede rijdende over de weg, Slinge (op oostelijke voetgangersoversteekplaats op zuidelijke rijbaan ter hoogte van de Meyenhage) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk
onvoorzichtig en onoplettend te rijden, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, die voetgangersoversteekplaats is genaderd en is opgereden op het moment dat voetgangers, te weten [naam slachtoffer01] en [naam slachtoffer02] , zich aldaar
bevonden en overstaken en in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op de weg en het verkeer vóór hem en bij nadering van voormelde voetgangersoversteekplaats zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en (daarbij) niet heeft opgemerkt dat voetgangers doende waren die voetgangersoversteekplaats over te steken en
die [naam slachtoffer01] en [naam slachtoffer02] niet heeft laten voorgaan en (vervolgens) (aldus rijdende) op die voetgangersoversteekplaats in botsing is gekomen met die [naam slachtoffer01] en [naam slachtoffer02] , die daardoor ten val zijn gekomen, zulks terwijl die [naam slachtoffer01] en [naam slachtoffer02] deze de oversteekplaats al voor een groot gedeelte waren overgestoken, waardoor die [naam slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel, meerdere breuken in de schedel, forse spraakproblemen, forse geheugenproblemen en een uitval van de 3e gezichtszenuw: hangend ooglid, verticale blikbeperking en afwezige pupilreacties, werd toegebracht, en waardoor die [naam slachtoffer02] lichamelijk letsel heeft opgelopen,
terwijl hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Primair
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6 ..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7 ..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden, zoals hiervoor in de bewezenverklaring is omschreven. Daardoor heeft hij twee voetgangers aangereden, waarvan [naam slachtoffer01] (destijds vijftien jaar oud) zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. [naam slachtoffer01] ondervindt nog steeds de ernstige en trieste gevolgen van het ongeval. Er is sprake van een niet aangeboren hersenafwijking en hij heeft onder andere forse spraak- en geheugenproblemen. Hij loopt met behulp van een rollator en heeft slecht zicht met zijn linkeroog. Hij is sterk beperkt in zijn participatie. Hij gaat nu drie dagdelen naar het speciaal onderwijs en er is geen perspectief op een diploma. Hij is aangewezen op continue begeleiding.
De moeder en de zus van [naam slachtoffer01] hebben ter terechtzitting verklaard welke impact het ongeval heeft op [naam slachtoffer01] en hun (gezins)leven. Hun gehele dagelijkse leven staat sinds het ongeval in het teken van het verzorgen van [naam slachtoffer01] . Het leven van [naam slachtoffer01] en dat van zijn familie zal nooit meer hetzelfde zijn.
Verder hebben zij benoemd dat zij van de verdachte geen enkel bericht van excuses of blijk van medeleven hebben mogen ontvangen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij kennelijk onvoldoende moeite heeft gedaan om het slachtoffer en zijn familie een blijk van medeleven te geven in de ruime periode sinds het ongeval. Ook ter terechtzitting bleek de verdachte daar niet toe bereid, of op dat moment niet toe in staat.
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook gekeken naar een rapport van Reclassering Nederland over de verdachte, gedateerd 12 juli 2022. De reclassering heeft een straf geadviseerd zonder bijzondere voorwaarden. Een werkstraf behoort tot de mogelijkheden. Gelet op de fysieke gesteldheid en de leeftijd van de verdachte zullen er passende afspraken gemaakt moeten worden. Ook behoort een financiële sanctie tot de mogelijkheden. Het opleggen van een rijtontzegging zal geen zwaarwegende consequenties hebben voor de verdachte. Het recidiverisico wordt laag ingeschat.
De rechtbank overweegt dat hier juridisch gezien geen sprake is van een van de ernstigste gradaties van (aanmerkelijke) schuld in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank houdt voorts rekening met de landelijke oriëntatiepunten van straftoemeting die de rechtbanken hanteren. Op grond daarvan zou voor overtreding van artikel 6 WVW waarbij een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en sprake is van een aanmerkelijke mate van schuld, een taakstraf van 120 uur en een onvoorwaardelijke rijontzegging van zes maanden vertrekpunt voor de strafmaat zijn.
Gelet op het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit en gelet op zijn gevorderde leeftijd ziet de rechtbank aanleiding om, in afwijking van de eis van de officier van justitie en van de oriëntatiepunten, een taakstraf op te leggen van 100 uur, te vervangen door 50 dagen hechtenis indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de oriëntatiepunten voor wat betreft een rijontzegging en zal deze dan ook onvoorwaardelijk opleggen voor de duur van zes maanden. Het rijbewijs is niet ingevorderd geweest.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 9, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10 ..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. H.J. de Kraker en A. Anakhrouch, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Koreneef, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 oktober 2020 te Rotterdam
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een
personenauto), daarmede rijdende over de weg, Slinge (op oostelijke
voetgangersoversteekplaats op zuidelijke rijbaan ter hoogte van de Meyenhage) zich
zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
die voetgangersoversteekplaats is genaderd en is opgereden op het moment dat
(een) voetganger(s), te weten [naam slachtoffer01] en/of [naam slachtoffer02] , aldaar
bevonden en/ of overstaken en/ of
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/ of is blijven letten op de weg en/ of het
verkeer vóór hem en/ of
bij nadering van voormelde voetgangersoversteekplaats zijn snelheid niet zodanig
heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/ of
(daarbij) niet of niet tijdig heeft opgemerkt dat (een) voetganger(s) doende
was/waren die voetgangersoversteekplaats over te steken en/of
die [naam slachtoffer01] en/ of [naam slachtoffer02] niet heeft laten voorgaan en/ of
(vervolgens) (aldus rijdende) op die voetgangersoversteekplaats in botsing of
aanrijding is gekomen met die [naam slachtoffer01] en/of [naam slachtoffer02] , die daardoor ten val
is/zijn gekomen,
zulks terwijl die [naam slachtoffer01] en/ of [naam slachtoffer02] deze de oversteekplaats al voor een
groot gedeelte was/waren overgestoken,
waardoor die [naam slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel, te weten beschadigde
hersenstam, hersenletsel, meerdere breuken in de schedel, linker oogkas
verbrijzeld, forse spraakproblemen, forse geheugen problemen en een uitval van de
3e gezichtszenuw: hangend ooglid, verticale blikbeperking en afwezige
pupilreacties,
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
en/ of waardoor die [naam slachtoffer02] lichamelijk letsel heeft opgelopen,
terwijl hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 oktober 2020 te Rotterdam
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Slinge
(op oostelijke voetgangersoversteekplaats op zuidelijke rijbaan ter hoogte van de
Meyenhage),
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
die voetgangersoversteekplaats is genaderd en is opgereden op het moment dat
(een) voetganger(s), te weten [naam slachtoffer01] en/of [naam slachtoffer02] , aldaar
bevonden en/ of overstaken en/ of
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/ of is blijven letten op de weg en/ of het
verkeer vóór hem en/of
bij nadering van voormelde voetgangersoversteekplaats zijn snelheid niet zodanig
heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/ of
(daarbij) niet of niet tijdig heeft opgemerkt dat (een) voetganger(s) doende
was/waren die voetgangersoversteekplaats over te steken en/of
die [naam slachtoffer01] en/ of [naam slachtoffer02] niet heeft laten voorgaan en/ of
(vervolgens) (aldus rijdende) op die voetgangersoversteekplaats in botsing of
aanrijding is gekomen met die [naam slachtoffer01] en/of [naam slachtoffer02] , die daardoor ten val
is/zijn gekomen,
zulks terwijl die [naam slachtoffer01] en/ of [naam slachtoffer02] deze de oversteekplaats al voor een
groot gedeelte was/waren overgestoken,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/ of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994)