ECLI:NL:RBROT:2022:9122

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
10.003316.21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersongeval met lichamelijk letsel, doorrijden na aanrijding en rijden onder invloed

Op 27 oktober 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 januari 2021 in Dordrecht een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, onder invloed van alcohol, cocaïne en MDMA, reed frontaal tegen een fietser aan, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat dit heeft geleid tot het ongeval. De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten zonder hulp te bieden aan het slachtoffer, wat getuigt van een ernstig gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 maanden op, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werd de verdachte voor 4 jaar de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte het belang van een forse straf, gezien de ernst van het rijgedrag en de gevolgen voor het slachtoffer, die rolstoelafhankelijk is geworden. De verdachte moet zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn middelengebruik.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.003316.21
Datum uitspraak: 27 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. T. Sandrk, advocaat te Rotterdam

1 ..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2022.

2 ..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3 ..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en een middelenverbod;
  • voor feit 1 primair: een rijontzegging voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al ingevorderd is geweest.

4 ..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging/officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 primair en onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte is na afloop van een feestje onder invloed van alcohol en drugs in de auto gestapt en heeft de tegemoetkomende slachtoffer op de fiets frontaal aangereden. De verdachte heeft daarmee opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate overtreden. Nu de concrete verkeersgedragingen van verdachte die tot het ongeval hebben geleid, zijn aan te merken als een overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) is de zwaarste schuldgradatie, te weten roekeloosheid in de zin van artikel 6 en 175, aan de orde. Ook heeft de verdachte de plaats van het ongeval - en daarmee het slachtoffer in haar hulpeloze toestand – verlaten, terwijl hij wist of moest vermoeden dat hij iemand had aangereden.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit. De enkele vaststelling dat de verdachte voorafgaand aan het ongeval een hoeveelheid alcohol heeft genuttigd in combinatie met drugs, maakt nog niet dat dit zijn rijvaardigheid negatief heeft beïnvloed. Omdat het causale verband tussen de gedragingen van de verdachte en de fatale botsing met de fietser niet met zekerheid kan worden vastgesteld, kan schuld in de zin van artikel 6 dan wel artikel 5 WVW niet bewezen worden. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
4.1.2.
Beoordeling
Feit 1
Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden. Of sprake is van schuld in de zin van genoemd wetsartikel hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook behoeft een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld op te leveren.
Vast staat dat op 1 januari 2021 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de Zuidendijk te Dordrecht. Hierbij zijn de door de verdachte bestuurde personenauto en een fietsster, te weten mevrouw [naam slachtoffer01] , betrokken. Volgens de verkeersongevallenanalyse (VOA) zijn de door de verdachte bestuurde personenauto en de fietsster frontaal in aanrijding gekomen. De fietsster heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit de uitslag van het bloedonderzoek blijkt dat de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid alcohol, cocaïne en MDMA heeft genuttigd, telkens ruim boven de toegestane grenswaarden.
Is sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW?
De verdachte is in de vroege ochtend van nieuwjaarsdag in zijn auto vertrokken van een feestje terwijl hij teveel alcohol, cocaïne en MDMA had genuttigd om een personenauto te kunnen en mogen besturen. De rechtbank hecht geen waarde aan de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij zich niet dronken voelde en zich goed in staat achtte om auto te rijden. Dit valt immers niet te rijmen met voornoemde uitkomst van het bloedonderzoek en de verklaring van de verbalisanten die hem hebben aangehouden. Zij hebben waargenomen dat hij met een dubbele tong sprak, bloed doorlopen ogen had en zijn adem rook naar het inwendig gebruik van alcohol.
Uit de VOA zijn geen externe omstandigheden naar voren gekomen die van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ongeval: er waren geen rijtechnische gebreken of een infrastructurele oorzaak, er waren geen bijzondere weersomstandigheden en de wegsituatie was duidelijk en overzichtelijk. Ook de fietsverlichting van het slachtoffer was in orde en aangenomen kan worden dat deze in werking was.
Onder de gegeven omstandigheden had de verdachte de fietsster kunnen en moeten opmerken en zijn rijgedrag moeten aanpassen. Dat heeft de verdachte niet gedaan. Hij heeft kennelijk niet goed opgelet en hij heeft verklaard het slachtoffer volledig over het hoofd te hebben gezien en is zonder te remmen frontaal op haar gebotst. Het alcoholgebruik in combinatie met het gebruik van de verdovende middelen moet de alertheid van de verdachte nadelig hebben beïnvloed. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat alcoholhoudende drank en verdovende middelen het reactie- en waarnemingsvermogen doen afnemen.
Op grond van het vorengaande is de rechtbank - in tegenstelling tot de verdediging - van oordeel dat het alcohol- en middelengebruik ertoe hebben geleid of bijgedragen dat de verdachte onvoldoende voorzichtig en oplettend is geweest in het verkeer. Hij heeft hierdoor zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag vertoond. Gelet hierop is sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Dit heeft zwaar lichamelijk letsel tot gevolg gehad.
Het onder 1 primair ten laste gelegde feit kan daarom bewezen worden verklaard.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, niet van oordeel dat de bewezen gedragingen in samenhang bezien de zwaarste schuldvorm in de zin van roekeloos rijgedrag opleveren, zodat de verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Feit 2
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit overweegt de rechtbank als volgt.
Blijkens de getuigenverklaring van zijn moeder heeft de verdachte haar direct na zijn thuiskomst in emotionele staat gebeld en aan haar verteld dat hij een aanrijding had veroorzaakt en is doorgereden. Vervolgens heeft de verdachte zich gemeld bij de politie. Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij een klap bemerkte en niet wist of het iemand of misschien een dier was en dat hij in paniek raakte. Uit de VOA blijkt dat de auto van de verdachte bij de aanrijding flinke schade heeft opgelopen aan de voorbumper, motorkap, voorzijde linker spatscherm, voorruit en bovenzijde van de dakrand.
Gelet op de verklaring van de moeder van verdachte en de schade aan de auto die er op duidt dat verdachte de forse klap moet hebben bemerkt, had verdachte moeten vermoeden dat hij iemand had aangereden en letsel had toegebracht. Ook de gestelde paniek is niet te plaatsen bij het aanrijden van een dier, in plaats van een mens. Gelet op het nachtelijke tijdstip en de stille locatie van het ongeval had de verdachte moeten vermoeden dat hij een persoon in hulpeloze toestand achterliet. Dit betekent dat het onder 2 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
Feit 3
Op grond van de uitslag van het bloedonderzoek en de verklaring van de verdachte kan eveneens het onder 3 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte de bewezen verklaarde feitelijke handelingen heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak, behoudens het hiervoor besproken standpunt omtrent de kwalificatie van het bestandsdeel schuld ten aanzien van feit 1. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 1 januari 2021 te Dordrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat
motorrijtuig zeer onvoorzichtig en
onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Zuidendijk, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-op die Zuidendijk niet heeft opgemerkt dat een fietser, genaamd [naam slachtoffer01] ,
hem vanuit tegengestelde rijrichting naderde en
-frontaal (met de linker voorzijde van zijn voertuig) in botsing of aanrijding is
gekomen met die fietser,
-als gevolg waarvan die fietser ten val is gekomen, zulks terwijl hij, verdachte, onder invloed van cocaïne, MDMA en alcohol dat motorrijtuig heeft bestuurd;
waardoor die [naam slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere breuken aan
de ribbenkast met een longinklapping, een kniebreuk, een kuitbeenbreuk, een
sleutelbeenontwrichting, een heiligbeenbreuk, een schaambeenbreuk, een
miltbloeding, meerdere aangezichtsbreuken en bloed tussen de hersenen en de
schedel) werd toegebracht, ;
2
hij, op 1 januari 2021, als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had
plaatsgevonden in Dordrecht op de Zuidendijk, de plaats van dat ongeval heeft
verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een
ander (te weten [naam slachtoffer01] ) letsel en/of schade was toegebracht en naar hij
redelijkerwijs moest vermoeden die [naam slachtoffer01] in hulpeloze toestand werd
achtergelaten;
3
hij op 1 januari 2021 te Dordrecht een motorrijtuig, te weten een
personenauto, heeft bestuurd
na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in
het verkeer, aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de
Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten cocaïne en MDMA, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en alcohol 1.17 milligram alcohol per milliliter bloed, 46 mcg cocaïne en 40 mcg MDMA bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij
die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5 ..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..Primair

Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;

2 ..Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

3 ..Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7 ..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is na het nuttigen van een flinke hoeveelheid alcohol, cocaïne en MDMA in de auto gestapt om naar huis te rijden en heeft hierbij een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt, waarbij hij frontaal tegen een tegemoetkomende fietsster is gereden. Het ongeval is opgemerkt door een alerte buurtbewoner die een doffe klap hoorde en een auto hard hoorde wegrijden. Hij is vervolgens gaan kijken en heeft het slachtoffer aangetroffen op de Zuidendijk en heeft de hulpdiensten ingeschakeld. Dat de hulpdiensten snel aanwezig waren is dus niet aan de verdachte te danken. Hij heeft zich helemaal niet om het slachtoffer bekommerd, maar in plaats daarvan de plaats van het ongeval verlaten en haar in hulpeloze toestand achtergelaten. Dit getuigt van een enorm gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef. De rechtbank neem dit de verdachte zeer kwalijk.
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij voorafgaand aan het feestje cocaïne had gekocht om daar te gebruiken. Hij had niet bedacht een taxi of slaapplaats te regelen. De rechtbank neemt hem dit in het bijzonder kwalijk omdat hieruit blijkt dat hij niet alleen op het moment van vertrek met de auto naar huis een volkomen verkeerde inschatting heeft gemaakt, maar ook dat hij in feite tevoren al wist dat hij de fout in zou gaan door na gebruik van drugs nog te gaan rijden.
Het slachtoffer is bij het ongeval zwaar gewond geraakt en ondervindt hiervan nog dagelijks de zeer ernstige negatieve gevolgen. Zij is rolstoelafhankelijk en kan alleen onder begeleiding een paar stappen zetten. Ze zal nooit meer zelfstandig kunnen leven en heeft bij alles hulp nodig. Het handelen van de verdachte heeft veel verdriet veroorzaakt, niet alleen bij het slachtoffer maar ook bij haar familie. Hun leven zal hierdoor nooit meer hetzelfde zijn. Des te indrukwekkender is het dat het slachtoffer en haar familie ter terechtzitting persoonlijk aan de verdachte hebben verklaard dat zij hem hebben vergeven. Zij hebben een uitdrukkelijk beroep op hem gedaan om zijn ervaring te delen met anderen die zich ook schuldig (dreigen te) maken aan deelname aan het verkeer onder invloed van drank en/of drugs, om hen te motiveren niet (opnieuw) zulke fouten te maken. Op deze manier kan de verdachte alsnog een positief vervolg geven aan zijn fout. De raadsman van het slachtoffer verzoekt de rechtbank in plaats van een rijontzegging een alternatief op te leggen waarmee de familie in praktische zin is geholpen en verwijst hierbij naar artikel 6:103 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder – hoewel niet recentelijk – is veroordeeld voor alcohol gerelateerde strafbare feiten. De verdachte was dus een gewaarschuwd mens en heeft er toch opnieuw voor gekozen om te rijden terwijl hij onder invloed was van alcohol en verdovende middelen. Dit vindt de rechtbank zeer zorgelijk.
Ook heeft de rechtbank het rapport over de verdachte van Bouman GGZ (Antes), afdeling reclassering gedateerd 12 november 2021 gelezen.
De reclassering adviseert in het geval van een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling en middelenverbod. Het risico op recidive, letselschade en op onttrekking wordt ingeschat als gemiddeld.
De mogelijke problemen ten aanzien van gebrekkige impulscontrole bij de verdachte maken dat er een verband kan bestaan tussen zijn psychosociaal functioneren en de gepleegde strafbare feiten. De reclassering adviseert ambulante behandeling gericht op de mogelijke psychische problematiek om de kans op recidive te verminderen. Binnen het ambulante behandeltraject dient ingezet te worden op (uitgebreidere) diagnostiek en verder onderzoek naar zijn middelengebruik.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op het kwalijke van het rijgedrag van verdachte, de omstandigheid dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten en de vergaande, trieste, gevolgen van het ongeluk voor het slachtoffer, is een forse straf op zijn plaats en kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De verdachte heeft twee dagen in voorlopige hechtenis gezeten, welke tijd in mindering komt op de gevangenisstraf.
De rechtbank neemt in haar afwegingen mee dat de verdachte schuldbewust overkomt en lijkt in te zien dat hij grote fouten heeft gemaakt. Om zich op een overtuigende manier in te zetten tegen rijden onder invloed (zoals gesuggereerd door het slachtoffer) zal de verdachte daarvoor intrinsiek gemotiveerd moeten zijn. Dat is niet iets wat door een rechtbank afgedwongen kan worden. Of en op welke manier de verdachte uitvoering zal geven aan deze suggestie van het slachtoffer zal de rechtbank daarom aan de verdachte laten.
Omdat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8 ..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 6, 7, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10 ..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij reclasseringsinstelling GGZ Antes, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van verdovende middelen/alcohol, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek, zo frequent als de reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich laten behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Hij houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegt de verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
4 (vier) jaren;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans , voorzitter,
en mrs. M.A. van der Laan-Kuijt en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Koreneef, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 1 januari 2021 te Dordrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat
motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend en/ of onachtzaam en/ of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te
dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Zuidendijk,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-op die Zuidendijk niet heeft opgemerkt dat een fietser, genaamd [naam slachtoffer01] ,
hem vanuit tegengestelde rijrichting naderde en/of
-frontaal (met de linker voorzijde van zijn voertuig) in botsing of aanrijding is
gekomen met die fietser,
-als gevolg waarvan die fietser ten val is gekomen,
zulks terwijl hij, verdachte, onder invloed van cocaïne, MDMA en alcohol dat
motorrijtuig heeft bestuurd;
waardoor die [naam slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere breuken aan
de ribbenkast met een longinklapping, een kniebreuk, een kuitbeenbreuk, een
sleutelbeenontwrichting, een heiligbeenbreuk, een schaambeenbreuk, een
miltbloeding, meerdere aangezichtsbreuken en bloed tussen de hersenen en de
schedel) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte
of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2021 te Dordrecht als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande
weg, de Zuidendijk, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/ of het verkeer op die weg werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd
welk genoemd gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-op die Zuidendijk niet heeft opgemerkt dat een fietser, genaamd [naam slachtoffer01] ,
hem vanuit tegengestelde rijrichting naderde en/of
-frontaal (met de linker voorzijde van zijn voertuig) in botsing of aanrijding is
gekomen met die fietser,
als gevolg waarvan die fietser ten val is gekomen;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994)
2
hij, op of omstreeks 1 januari 2021, als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had
plaatsgevonden in Dordrecht op de Zuidendijk, de plaats van dat ongeval heeft
verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een
ander (te weten [naam slachtoffer01] ) letsel en/of schade was toegebracht en/of naar hij
wist of redelijkerwijs moest vermoeden die [naam slachtoffer01] in hulpeloze toestand werd
achtergelaten;
( art 7 lid 1 ahf/ond c Wegenverkeerswet 1994)
3
hij op of omstreeks 1 januari 2021 te Dordrecht een motorrijtuig, te weten een
personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen,
na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in
het verkeer, aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de
Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol,
in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten
cocaïne en MDMA,
terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in
zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/ of alcohol 1.17 milligram alcohol per
milliliter bloed, 46 meg cocaïne en 40 meg MDMA bedroeg,
in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij
die aangewezen stoffen en/ of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde;
( art 8 lid 5 Wegenverkeerswet 1994)