ECLI:NL:RBROT:2022:9116

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/621750 / HA ZA 21-603
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis na bewijslevering met betrekking tot schending van de waarheidsplicht en bewijslevering in een civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 26 oktober 2022 een tussenvonnis uitgesproken na bewijslevering. De zaak betreft een geschil tussen Drukkerij Hoitink Ruurloo B.V. en een gedaagde partij over de voorwaarden van verblijf in een pand en de bijbehorende kosten. Eiser, Drukkerij Hoitink Ruurloo B.V., heeft gesteld dat er een overeenkomst was met de gedaagde partij over kosteloos verblijf in het pand tot aan de sloopdatum. Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslevering niet is geslaagd. De getuigenverklaringen van de eiser en zijn ex-echtgenote zijn buiten beschouwing gelaten vanwege ernstige schendingen van de waarheidsplicht, zoals vastgelegd in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank concludeert dat de eiser niet heeft aangetoond dat er een overeenkomst was die het verblijf rechtvaardigde, waardoor de gedaagde partij recht heeft op ontruiming van het pand. De rechtbank heeft ook de vordering in reconventie van de gedaagde partij toegewezen, waarbij de eiser wordt veroordeeld om het pand ontruimd op te leveren. Daarnaast is er een discussie over de gebruiksvergoeding die de eiser verschuldigd zou zijn voor het onrechtmatige verblijf in het pand. De rechtbank heeft de gedaagde partij in de gelegenheid gesteld om de gevorderde gebruiksvergoeding te specificeren, en de eiser kan hierop reageren. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere akten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/621750 / HA ZA 21-603
Vonnis van 26 oktober 2022
in de zaak van

1..[eiser01] ,

wonende te [woonplaats01] ,
2.
DRUKKERIJ HOITINK RUURLOO B.V.,
gevestigd te Ruurlo,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M.W. Huijzer te Papendrecht,
tegen
[gedaagde01],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde01],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B. van der Eijk te Capelle aan den IJssel.
Partijen zullen hierna [eiser01] c.s. en [gedaagde01] genoemd worden. Eiser 1 wordt afzonderlijk [eiser01] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 april 2022 (hierna: het tussenvonnis) en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het proces-verbaal van de getuigenverhoren, gehouden op 16 juni 2022;
  • de conclusies na enquête van partijen;
  • de berichten van partijen op de rol van 21 september 2022, waarin zij vonnis hebben gevraagd.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

De bewijslevering
2.1.
In het tussenvonnis zijn [eiser01] c.s. toegelaten te bewijzen dat met [gedaagde01] is overeengekomen dat [eiser01] c.s. kosteloos in het pand mogen verblijven tot de datum van de sloop, althans tot twee weken voorafgaand aan de sloop, waarbij de energiekosten voor rekening van [gedaagde01] komen.
2.2.
In het tussenvonnis is [eiser01] verder toegelaten te bewijzen dat hij met [gedaagde01] is overeengekomen:
i. dat hij in de door [gedaagde01] te realiseren nieuwbouw een ruimte geleverd krijgt die niet alleen geschikt is als bedrijfsruimte, maar ook als appartement(en), waarbij [eiser01] aan deze bedrijfsruimte of dit/deze appartement(en) de door hem gewenste invulling mag geven en;
ii. dat aan hem bij de nieuwbouw een parkeerplaats wordt geleverd die niet in strijd is met gemeentelijke voorschriften over parkeren.
2.3.
[eiser01] c.s. hebben in enquête de volgende getuigen laten horen:
  • [naam01] , unithoofd ruimtelijke ontwikkeling afdeling Stadsontwikkeling van de gemeente Capelle aan den IJssel (hierna: [naam01] );
  • [naam02] , ex-echtgenote (1987-2017) van [eiser01] (hierna: [naam02] );
  • [eiser01] zelf.
2.4.
[gedaagde01] heeft in contra-enquête haar bestuurders, de broers [naam03] en [naam04] (hierna: [naam03] en [naam04] ), laten horen.
Verklaring [naam01]
2.5.
De verklaring van [naam01] draagt niet bij aan het door [eiser01] c.s. te leveren bewijs.
[naam01] heeft tijdens het getuigenverhoor, samengevat, verklaard dat hij weet dat langer blijven zitten in het pand een onderwerp is dat tussen [eiser01] en [gedaagde01] speelde, maar ook dat hij niet weet wat [eiser01] en [gedaagde01] hebben afgesproken omdat hij niet bij de gesprekken aanwezig was. Evenmin heeft [naam01] verklaard dat hij van [eiser01] , [naam04] of [naam03] heeft gehoord dat partijen afspraken hebben gemaakt over de punten waarop de bewijslevering betrekking heeft, laat staan wat de inhoud daarvan is. De verklaring van [naam01] biedt dus geen steun aan de stellingen van [eiser01] c.s. omdat de enkele wetenschap dat er iets speelt, niets zegt over wat tussen partijen al dan niet is overeengekomen.
Verklaringen [naam02] en [eiser01]
2.6.
Ook de verklaringen van [naam02] en [eiser01] zijn niet van waarde voor de bewijsopdracht.
[naam02] heeft tijdens het getuigenverhoor, voor zover relevant, verklaard dat zij bij het eerste gesprek op 7 december 2018 (hierna: het eerste gesprek) aanwezig was. Dat vermeldt zij ook in haar schriftelijke verklaring van 16 maart 2021. Zij licht daarin bovendien toe waarom zij bij het eerste gesprek aanwezig moest zijn. Tijdens het getuigenverhoor heeft [naam02] verklaard dat die schriftelijke verklaring klopt.
2.7.
[eiser01] c.s. stellen in de dagvaarding, voor zover van belang:
“11. Het eerste contact tussen [eiser01] en [gedaagde01] vond plaats op vrijdag 7 december 2018. Daarbij is uitvoerig met elkaar gesproken over de situatie. [naam02] was daarbij aanwezig. (…)”
2.8.
[eiser01] suggereert ook met zijn ondervraging van [naam02] tijdens het getuigenverhoor (“is in het eerste gesprek gesproken over muren of uitsparingen voor ramen voor als er een andere bestemming zou komen?”) dat [naam02] bij het eerste gesprek aanwezig was. [naam02] antwoordt hierop: “ik denk dat dat in het tweede gesprek was, niet in het eerste. (…)”. Hiermee wekt zij opnieuw de indruk dat zij (ook) bij het eerste gesprek aanwezig was.
2.9.
[eiser01] c.s. hebben een geluidsopname van het eerste gesprek in het geding gebracht. Anders dan [eiser01] c.s. stellen, blijkt daaruit onmiskenbaar dat [naam02] niet bij dat gesprek aanwezig was. Zij komt tijdens het eerste gesprek, waarvan de geluidsopname ongeveer een uur in beslag neemt, in het geheel niet aan het woord en evenmin blijkt anderszins van haar aanwezigheid. In tegendeel, halverwege het gesprek is hoorbaar dat de telefoon van [eiser01] gaat en dat [eiser01] opneemt. Na beëindiging van het korte telefoongesprek antwoordt [eiser01] op de vraag van [naam04] of [naam03] wie dat was met “Dat is mijn ex”, doelend op [naam02] , met wie hij jarenlang getrouwd is geweest. [eiser01] zegt vervolgens iets over hun verhouding, waardoor eens te meer duidelijk wordt dat [naam02] inderdaad de beller is.
2.10.
Uit deze gang van zaken volgt onomstotelijk dat [naam02] zowel met haar schriftelijke verklaring als tijdens het getuigenverhoor in strijd met de waarheid heeft verklaard en dat [eiser01] c.s. de rechtbank op het punt van voor de beslissing relevant zijnde feiten herhaaldelijk in strijd met de waarheid hebben voorgelicht. Zij hebben herhaaldelijk gesteld dat [naam02] aanwezig was bij het eerste gesprek van [eiser01] met [naam04] en [naam03] en dat zij (dus) kan verklaren wat partijen toen zijn overeengekomen, maar zij was helemaal niet bij dat gesprek aanwezig.
2.11.
Uit artikel 21 Rv volgt dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
2.12.
De rechtbank verbindt aan de ernstige schendingen van de waarheidsplicht die hier aan de orde zijn de consequentie dat de getuigenverklaringen van [eiser01] en [naam02] en de schriftelijke verklaring van [naam02] buiten beschouwing worden gelaten. Dit betekent dat [eiser01] c.s. niet zijn geslaagd in de bewijslevering.
Opmerking verdient dat [gedaagde01] in haar laatste akte uitdrukkelijk heeft gewezen op deze schendingen van de waarheidsplicht. Op de rol van 21 september 2022 hebben [eiser01] c.s. vervolgens vonnis gevraagd en (dus) niet kenbaar gemaakt hierop te willen reageren.
Conclusie voor de vorderingen
2.13.
De slotsom van de beoordeling in het tussenvonnis en dit vonnis is dat alle vorderingen in conventie bij het eindvonnis zullen worden afgewezen. Die conclusie is mede gebaseerd op het oordeel dat [eiser01] bij de onder 5 aanhef, eerste, tweede en derde streepje gevorderde verklaring voor recht – weergegeven in 3.1 van het tussenvonnis – geen belang heeft. Uit de stellingen van [eiser01] blijkt van geen ander belang bij dit deel van de vordering dan vaststelling van de inhoud van de schriftelijke overeenkomst. Wat onbetwist volgt uit de tekst van de overeenkomst, hoeft niet voor recht te worden verklaard. Omdat er geen verband is tussen het sluiten van deze overeenkomst en de latere schendingen van de waarheidsplicht, ziet de rechtbank in deze schendingen geen reden om te oordelen dat [gedaagde01] de overeenkomst niet meer hoeft na te komen (zie ook onder 2.20 van dit vonnis).
Vordering 1 in reconventie (ontruiming)
2.14.
Nu niet is komen vast te staan dat aan het verblijf van [eiser01] c.s. in het pand een overeenkomst ten grondslag ligt, verblijven zij daar sinds de levering van het pand aan [gedaagde01] zonder recht of titel. Na een periode waarin [gedaagde01] dit verblijf heeft gedoogd, heeft zij in haar emailbericht van 14 februari 2020 – weergegeven in 2.12 van het tussenvonnis – meegedeeld dat [eiser01] c.s. het pand op 1 april 2020 leeg moeten opleveren. Als eigenaar van het pand mocht [gedaagde01] dit van [eiser01] c.s. verlangen.
Vordering 1 in reconventie zal bij het eindvonnis dan ook worden toegewezen. Gelet op de onder 2.5 van het tussenvonnis aangehaalde akte van levering betekent dit dat [eiser01] c.s. in het eindvonnis zullen worden veroordeeld om het pand vrij van meubelen en chemicaliën, leeg en ontruimd aan [gedaagde01] op te leveren. Dat betekent niet bezemschoon, maar wel zodanig dat [gedaagde01] voorafgaand aan de sloop geen kosten hoeft te maken om zaken schoon te maken of afvalstoffen of roerende zaken te verwijderen. De rechtbank zal daartoe in het eindvonnis een korte termijn stellen als [eiser01] c.s. dan nog niet zijn vertrokken, omdat zij vanaf heden bekend zijn met het oordeel van de rechtbank dat zij zonder recht of titel in het pand verblijven. Het ligt in de rede dat [eiser01] c.s. het pand op korte termijn verlaten en het eindvonnis niet afwachten. In hun nog te nemen antwoordakte (zie onder 2.17 en 2.21 van dit vonnis) kunnen [eiser01] c.s. kenbaar maken of zij het pand inmiddels hebben verlaten.
Vordering 2 in reconventie (gebruiksvergoeding vanaf 1 april 2020)
2.15.
Het onrechtmatige verblijf in het pand vanaf 1 april 2020 brengt mee dat [eiser01] c.s. de schade die [gedaagde01] daardoor lijdt, moeten vergoeden. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [gedaagde01] dat die schade bestaat uit een misgelopen redelijke gebruiksvergoeding van € 2.100,- per maand, gebaseerd op een marktconforme prijs van € 7,- per m².
2.16.
[eiser01] c.s. betwisten primair dat zij een gebruiksvergoeding verschuldigd zijn omdat kosteloos gebruik van het pand is overeengekomen. Subsidiair betwisten zij de redelijkheid van de hoogte van de gevorderde gebruiksvergoeding voor een slooppand waar al jarenlang niets meer aan gebeurt.
2.17.
Nu de stelling van [eiser01] c.s. dat kosteloos gebruik is overeengekomen niet is komen vast te staan en hun verblijf in het pand onrechtmatig is, komt het aan op de vraag welke gebruiksvergoeding zij aan [gedaagde01] verschuldigd zijn. Gelet op de sinds de mondelinge behandeling verstreken tijd sluit de rechtbank niet uit dat zich nadien ontwikkelingen hebben voorgedaan die relevant zijn voor het antwoord op de vraag wat een redelijke gebruiksvergoeding is. [gedaagde01] wordt in de gelegenheid gesteld zich hierover bij akte nader uit te laten door duidelijk te maken en toe te lichten op welke vergoeding zij met ingang van 1 april 2020 aanspraak maakt. [eiser01] c.s. mogen hierop bij antwoordakte reageren.
2.18.
Over de eventueel toe te wijzen gebruikskosten zijn [eiser01] c.s. de wettelijke rente verschuldigd. Voor toewijzing van de wettelijke handelsrente is geen plaats omdat het hier gaat om een verbintenis tot betaling van schadevergoeding en niet om nakoming van een handelsovereenkomst.
Passende sancties
2.19.
In haar conclusie na enquête verzoekt [gedaagde01] de rechtbank om aan het schenden van de waarheidsplicht sancties te verbinden, waaronder het integraal passeren van de bewijsvoering door [eiser01] c.s., het afwijzen van de vorderingen en een volledige proceskostenveroordeling. [gedaagde01] vraagt ook om andere dan de door haar concreet vermelde sancties, voor zover de rechtbank die passend acht. De rechtbank gaat aan dat verzoek voorbij. Het had, gelet op het uitgangspunt dat partijen de omvang van de rechtsstrijd bepalen, op de weg van [gedaagde01] gelegen om te concretiseren welke andere sancties volgens haar passend zijn, zodat [eiser01] c.s. daarop adequaat kunnen reageren.
2.20.
Voor zover [gedaagde01] met de door haar gevraagde afwijzing van de vorderingen van [eiser01] c.s. de rechtbank ook verzoekt om terug te komen van haar oordeel onder 5.17 van het tussenvonnis dat [gedaagde01] haar verbintenis tot levering aan [eiser01] van een ruimte in de nieuwbouw die ten minste voldoet aan de in de schriftelijke overeenkomst genoemde vereisten tegen betaling van € 100.000,- exclusief btw (vordering 5 aanhef en eerste drie streepjes) moet nakomen, wijst de rechtbank dat verzoek af. [gedaagde01] heeft niet toegelicht waarom het passend is dat zij de onbetwiste schriftelijke overeenkomst niet meer hoeft na te komen. Die overeenkomst was er al voordat de onderhavige procedure werd ingesteld, zodat van een verband tussen de overeenkomst en de schendingen van de waarheidsplicht geen sprake is. Dat in strijd met de waarheid is verklaard, betekent nog niet dat de contractuele wederpartij van degene die in strijd met de waarheid heeft verklaard niet meer aan die overeenkomst is gebonden.
Volledige proceskostenveroordeling
2.21.
[eiser01] c.s. zullen bij het eindvonnis als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. Om te kunnen beoordelen of de door [gedaagde01] gevraagde volledige proceskostenveroordeling een passende sanctie is op de schendingen van de waarheidsplicht, wordt [gedaagde01] in de gelegenheid gesteld om bij akte te specificeren welke kosten zij tot dan toe heeft gemaakt en toe te lichten waarom het redelijk is dat die kosten voor rekening van [eiser01] c.s. komen. [eiser01] c.s. mogen hierop bij antwoordakte reageren.

3..De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
23 november 2022voor het nemen van een akte door [gedaagde01] als bedoeld onder 2.17 en 2.21, waarop [eiser01] c.s. vier weken na het nemen van deze akte bij antwoordakte mogen reageren. In die antwoordakte kunnen zij ook kenbaar maken of zij het pand inmiddels hebben verlaten;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Welter-Dekkers, griffier. Het is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022.
3268/3194