ECLI:NL:RBROT:2022:9112

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 22/57
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en psychische problematiek van eiseres

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 28 oktober 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de stopzetting van haar WIA-uitkering beoordeeld. Eiseres, die sinds 22 april 2015 als productiemedewerker heeft gewerkt, heeft een WIA-uitkering ontvangen die op 11 februari 2021 is stopgezet door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bestreden besluit is gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 21 september 2022 behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank wijst op de psychische problematiek van eiseres, die al sinds 2013 aan depressies lijdt en onder behandeling is geweest. De rechtbank oordeelt dat de motivering van de verzekeringsarts ten aanzien van de psychische klachten van eiseres ontoereikend is en dat er aanvullende beperkingen moeten worden vastgesteld. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak.

De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn behandeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/57
tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [woonplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. J. Marges),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [naam 1]).

Inleiding

In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de stopzetting van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Verweerder heeft deze uitkering met het primaire besluit van 10 december 2020 per 11 februari 2021 stopgezet.
Met het bestreden besluit van 1 december 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 21 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde, de partner van eiseres, een tolk ([naam 2]) en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiseres is werkzaam geweest als productiemedewerker en is voor dit werk uitgevallen op 22 april 2015. Verweerder heeft haar daarna een WIA-uitkering toegekend en haar volledig arbeidsongeschikt bevonden. Vanwege een verzoek tot herbeoordeling heeft een verzekeringsarts onderzoek verricht. In de rapportage van 30 november 2020 heeft de verzekeringsarts toegelicht dat eiseres werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 30 november 2020, geldig vanaf 22 oktober 2020.
1.2.
Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens onderzoek verricht en in de rapportage van 9 december 2020 uiteengezet dat eiseres haar eigen arbeid niet meer kan verrichten. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens passende functies geselecteerd en geconcludeerd dat eiseres 3,94% minder kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij arbeidsongeschikt werd. Daarmee is eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
1.3.
Vanwege het bezwaar van eiseres (tegen het primaire besluit) heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. In de rapportage van 8 november 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat, gelet op het medisch dossier van eiseres, aanvullende beperkingen moeten worden opgenomen in de FML. De FML is aangepast op 8 november 2021, geldig vanaf 22 oktober 2020.
1.4.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 25 november 2021 met de aangepaste FML opnieuw onderzoek verricht en geconcludeerd dat de eerder geduide functies nog steeds passend zijn voor eiseres. Eiseres is nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt, namelijk 3,94%. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.

Het beroep van eiseres

2. In beroep voert eiseres aan dat zij meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld. Eiseres lijdt al sinds 2013 aan depressies en is hiervoor onder behandeling geweest bij verschillende psychologen. De situatie van eiseres wordt door verweerder onderschat en de hulp die eiseres kreeg heeft tot dusver geen blijvende verbetering gebracht. De thuissituatie van eiseres is alarmerend. Eiseres heeft paniek- en angststoornissen en voelt zich altijd ongelukkig. Haar man spreekt negatief over haar en haar familie komt haar al lang niet meer thuis opzoeken omdat zij altijd boos en depressief is. Een psycholoog heeft tegen eiseres gezegd dat haar situatie snel zou moeten verbeteren, anders zou er een kans zijn dat de kinderen bij haar zouden worden weggehaald. Door deze boodschap is eiseres zo geschrokken, dat zij de behandeling heeft stopgezet. Verweerder kan hier niet zomaar aan voorbijgaan. Eiseres slaapt verder slecht en er is daardoor sprake van een verstoorde energiehuishouding. Hierdoor zouden aanvullende beperkingen moeten worden vastgesteld, onder meer voor zelfstandig en doelmatig handelen in het dagelijks functioneren. Eiseres ontvangt 2 uur en 45 minuten per week huishoudelijke hulp via de gemeente. Eiseres is ten onrechte niet beperkt voor spreken, schrijven en lezen. Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat eiseres benutbare mogelijkheden heeft.
Ten aanzien van de geduide functies betoogt eiseres dat zij niet beschikt over opleidingsniveau 2. Zij heeft geen enkele scholing gehad en is analfabeet. Eiseres heeft haar inburgeringstoets kunnen halen doordat zij de lesstof goed uit haar hoofd kon leren. De toets vond plaats door middel van een koptelefoon. Eiseres kan niet werken met een toetsenbord en/of muis.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat zij vanaf 11 februari 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De voor de beoordeling relevante wet- en regelgeving is te vinden in een bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
Het onderzoek door de verzekeringsarts is gebaseerd op dossieronderzoek, lichamelijk en psychisch onderzoek, anamnese en wat in bezwaar en tijdens de hoorzitting is aangevoerd. De rechtbank is hiermee van oordeel dat het onderzoek zorgvuldig is verricht.
3.3.
Wel is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek en zij overweegt daartoe als volgt.
Over de grond dat eiseres meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld overweegt de rechtbank het volgende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 28 juli 2022 inzichtelijk gemotiveerd dat eiseres benutbare mogelijkheden heeft, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden die gelden voor de situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’ die worden gesteld in het Schattingsbesluit. Eiseres is niet bedlegerig of afhankelijk van anderen voor haar algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Eiseres is verder niet opgenomen in een zorginstelling, terminaal ziek, zal evenmin haar zelfredzaamheid verliezen en heeft geen ernstige psychische stoornis. Bij dit laatste heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk uiteengezet dat eiseres één maal per maand een psychische behandeling volgt en dat dit niet passend is bij een ernstige psychische stoornis. Eiseres geeft verder aanwijzingen bij het koken en heeft een normale interactie met haar kinderen.
Voor wat betreft de lichamelijke klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 8 november 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat geen verdere beperkingen konden worden geobjectiveerd. Het is op basis van informatie van de huisarts niet gebleken dat eiseres de huisarts recentelijk heeft bezocht met pijnklachten. Er zijn voor de lichamelijke beperkingen dan ook voldoende beperkingen aangenomen in de FML. Eiseres heeft niet met (nadere) medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de lichamelijke klachten van eiseres. In zoverre volgt de rechtbank het standpunt en de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Wel ziet de rechtbank aanleiding te twijfelen aan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de beperkingen die kunnen worden vastgesteld voor de psychische problematiek van eiseres.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 8 november 2021 toegelicht dat bekend is dat eiseres psychische klachten heeft, zoals spannings-, stress-, stemmings- en angstklachten die niet lichamelijk kunnen worden verklaard. Op basis van het medisch dossier is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van ernstige psychische beperkingen. Hij heeft aangegeven dat uit de informatie van de huisarts naar voren komt dat eiseres al enkele jaren niet meer behandeld wordt op psychisch vlak en dat zij per datum in geding gebruikmaakt van psychofarmaca. De door de huisarts meegezonden informatie vanuit de GGZ en de psycholoog van I-psy heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen. Hij heeft er belang aan gehecht dat deze psycholoog van I-psy eind 2017 heeft aangegeven dat het activeren van eiseres stroef liep en dat het feit dat zij geen sociaal netwerk heeft en weinig activiteiten onderneemt een aandachtspunt blijft. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de ook per datum in geding aanwezige inactiviteit en bijbehorende deconditionering ook een gedragsmatige reactie zal betreffen, die als anti-revaliderend is aan te merken en die het opbouwen van de conditie in de weg staat. De huisarts heeft echter ook aangegeven dat eiseres bekend is met chronische depressies en dat nadat haar behandeling bij I-psy in 2017 was afgerond, eiseres hier in 2018 opnieuw naartoe moest worden verwezen voor recidief klachten. De primaire verzekeringsarts heeft hierover overwogen dat er helaas geen brief is van de behandelaar van de behandeling in 2018, maar dat gezien de informatie uit
2017 het plausibel lijkt te achten dat eiseres psychische klachten ervaart voortkomend vanuit
eenzaamheidsgevoelens mede doordat zij de Nederlandse taal slecht beheerst en analfabeet is.
Zonder nadere motivering kan de rechtbank de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat de psychische klachten van eiseres gedragsmatig zijn, niet volgen. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat de huisarts van eiseres heeft aangegeven dat zij bekend is met chronische depressies en dat zij ook na 2017 nog onder behandeling is geweest. Ook heeft eiseres in bezwaar stukken overgelegd waaruit volgt dat zij rond de datum in geding een tweetal gesprekken met de psycholoog van [naam 3] (basis GGZ) had staan en na de datum van de hoorzitting een afspraak bij Sanitas GGZ. In bezwaar heeft eiseres aangegeven elke dag paniekaanvallen te hebben en daarvoor dagelijks Alprazolam te gebruiken. Met betrekking tot het niet voortzetten van haar vorige behandelingen heeft ze aangegeven steeds hulp te zoeken voor haar psychische klachten, maar bang te zijn haar kinderen kwijt te raken als ze als ‘gek’ wordt bestempeld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en ten aanzien van de beperkingen die kunnen worden vastgesteld voor de psychische problematiek van eiseres ontoereikend.
3.4.
Over de grond dat eiseres de geduide functies niet kan verrichten overweegt de rechtbank dat de stelling van eiseres dat zij geen toetsenbord of muis kan hanteren niet nader is onderbouwd. Deze grond kan daarom niet slagen. Voor wat betreft het opleidingsniveau van eiseres heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 25 november 2021 gemotiveerd dat eiseres volgens het Claimbeoordelings- en borgingssysteem opleidingsniveau 2 heeft, omdat zij een inburgeringscursus heeft gevolgd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat eiseres enkele jaren praktijkervaring heeft opgedaan wat gelijk gesteld mag worden aan enkele jaren (beroepsgericht) vervolgonderwijs. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verwijst hierbij naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] (de Raad).
De rechtbank stelt vast dat eiseres vier jaren een productiefunctie heeft verricht en dat uit de aangehaalde uitspraak van de Raad blijkt dat de betreffende persoon (bijna) 30 jaar in Nederland werkzaam is geweest en, onder meer, certificaten heeft behaald in zijn werk. Ter zitting heeft verweerder verwezen naar wat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd en heeft uiteengezet dat de uitspraak van de Raad niet noodzakelijk is voor de beoordeling, omdat eiseres een taalcursus heeft gevolgd en praktijkervaring heeft. De rechtbank kan de arbeidsdeskundige zonder nadere motivering niet volgen in de conclusie dat eiseres opleidingsniveau 2 heeft.
3.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel uit artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Conclusie en gevolgen

4.1.
De rechtbank ziet aanleiding om een tussenuitspraak te doen en verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan of met een aanvullende motivering, of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Met inachtneming van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen zal verweerder nader moeten motiveren of voor eiseres aanvullende (psychische) beperkingen dienen te worden opgenomen en wat het opleidingsniveau van eiseres is. De rechtbank past hiermee de artikelen 8:51a, eerste lid, en 8:80a van de Awb toe.
4.2.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat zo spoedig mogelijk mededelen aan de rechtbank (op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen). Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen, en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
6. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2022.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Bijlage: voor het beroep relevante wet- en regelgeving
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2841.