Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[naam belanghebbende 1],
[naam belanghebbende 2],
[naam belanghebbende 3],
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 januari 2022 een beschikking gegeven inzake de benoeming van een vereffenaar voor de nalatenschap van een overleden persoon, hierna aangeduid als erflater. De verzoeker, die als gewezen bewindvoerder van de erflater optreedt, heeft op 16 november 2021 een verzoekschrift ingediend om een vereffenaar te benoemen, omdat de enige erfgenaam, de zoon van de erflater, de nalatenschap had verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat erflater op 4 augustus 2021 is overleden en geen testament heeft achtergelaten. De ouders van de erflater zijn vooroverleden en er zijn drie zussen van de erflater in leven, die als belanghebbenden zijn aangemerkt. De rechtbank heeft de belanghebbenden gevraagd of zij verweer willen voeren tegen het verzoek, maar heeft geen reacties ontvangen. Hierdoor heeft de rechtbank besloten om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.
De rechtbank heeft de bevoegdheid om een vereffenaar te benoemen op grond van artikel 4:204 lid 1 sub a BW, wanneer er geen erfgenamen zijn of wanneer de nalatenschap onbeheerd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeker als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij verplichtingen heeft als gewezen bewindvoerder en ook als schuldeiser van de nalatenschap kan worden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap onbeheerd is, omdat de enige erfgenaam de nalatenschap heeft verworpen en er geen andere erfgenamen bekend zijn.
De rechtbank heeft vervolgens de verzoeker in de gelegenheid gesteld om [naam 4] als vereffenaar voor te stellen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [naam 4] over voldoende kennis beschikt om de nalatenschap te vereffenen en heeft haar benoemd tot vereffenaar. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier is opgedragen om de benoeming in het boedelregister in te schrijven. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag binnen drie maanden na de uitspraak.