ECLI:NL:RBROT:2022:9082

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 21/2335
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de aanwijzing als examinerende instelling in het kader van de Examenregeling frequentiegebruik 2008

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de aanwijzing als examinerende instelling beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing die door de minister van Economische Zaken en Klimaat was verleend, maar de rechtbank oordeelt dat eiseres geen procesbelang heeft. De aanwijzing was verleend tot en met 31 december 2021, maar eiseres had aanvankelijk verzocht om een aanwijzing voor een periode van vijf jaar. De rechtbank stelt vast dat eiseres met de aanwijzing tot 31 december 2021 heeft gekregen wat zij in haar verzoek van 25 augustus 2020 heeft gevraagd, en dat zij daarom geen procesbelang heeft bij het bezwaar tegen het besluit van de minister. De rechtbank wijst erop dat het ontbreken van procesbelang betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is. Eiseres had eerder een verzoek ingediend voor een langere aanwijzing, maar heeft tegen de beslissing op dat verzoek geen beroep ingesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de beslissing van de minister om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2335

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [vestigingsplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: [naam]),
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat, voorheen
de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat(verweerder)
(gemachtigden: mr. E. Kieboom en mr. R.H. Wierenga).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aanwijzing van eiseres als examinerende instelling tot en met 31 december 2021.
Verweerder heeft deze aanwijzing verleend met het besluit van 24 september 2020, maar niet voor de door eiseres verzochte duur. Met het bestreden besluit van 18 maart 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven en heeft hij het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verweerder. Namens eiseres is - met voorafgaand bericht - niemand verschenen.

Voorgeschiedenis, totstandkoming van het bestreden besluit en andere besluiten

1.1.
Eiseres is door het Agentschap Telecom aangewezen als examinerende instelling in de zin van de Examenregeling frequentiegebruik 2008 (de Examenregeling). Voorheen werd de aanwijzing van eiseres als examinerende instelling telkens voor een periode van vijf jaar verlengd. De laatste keer was dat op 29 september 2014.
1.2.
Op 1 oktober 2019 is de aanwijzing van eiseres voor het eerst verlengd voor een kortere periode dan vijf jaar, namelijk tot 1 januari 2021.
1.3.
Bij brief van 10 januari 2020 heeft het Agentschap Telecom eiseres geïnformeerd over onder meer een onderzoek naar mogelijkheden om de kwaliteit van de examentaken te verbeteren. Daarbij heeft het Agentschap Telecom medegedeeld dat gedurende het onderzoek aflopende aanwijzingen van (bestaande) examinerende instellingen op verzoek worden verlengd tot uiterlijk 1 januari 2021.
1.4.
Bij brief van 22 januari 2020 heeft eiseres - onder meer - medegedeeld dat zij het er niet mee eens is dat de aanwijzing met één jaar is verlengd. Vervolgens heeft eiseres op 23 februari 2020 een aanvraag ingediend om een aanwijzing als exameninstelling van 1 januari 2021 tot 1 januari 2026.
1.5.
Bij brief van 7 april 2020 heeft het Agentschap Telecom in reactie op de brief van 22 januari 2020 aan eiseres medegedeeld dat hij de ruimte heeft om de aanwijzingen voor een kortere periode dan vijf jaar te verlenen. Hij kiest daarvoor sinds 1 augustus 2019 vanwege eerdergenoemd onderzoek. De uitkomst van dit onderzoek zou gevolgen kunnen hebben voor de huidige systematiek, waarbij het feitelijk afnemen van examens door exameninstellingen wordt gedaan.
1.6.
Bij e-mail van 5 augustus 2020 heeft het Agentschap Telecom eiseres, onder verwijzing naar de brief van 10 januari 2020, geïnformeerd dat hij in gesprek is met een andere partij over het ontwikkelen van de theorie-examens. Een mogelijk gevolg hiervan is dat eiseres vanaf een nader te bepalen datum niet meer aangewezen zal zijn als examinerende instelling. De aanwijzing zal mogelijk niet meer worden verlengd of zelfs worden ingetrokken. In elk geval tot 1 januari 2022 zal hier nog geen sprake van zijn. Aanwijzingen die eerder aflopen kunnen op verzoek tot uiterlijk 1 januari 2022 worden verlengd.
1.7.
Bij brief van 25 augustus 2020 heeft eiseres bij Agentschap Telecom een verzoek ingediend om tot 1 januari 2022 te worden aangewezen als exameninstelling. Bij besluit van 24 september 2020 heeft verweerder op dit verzoek beslist en eiseres aangewezen als examinerende instelling tot en met 31 december 2021. Bij besluit van 18 maart 2021 heeft verweerder beslist op het bezwaar van 28 september 2020, gericht tegen de aanwijzing tot en met 31 december 2021. Dit zijn de aanvraag, het primaire besluit en het bestreden besluit waar het in deze procedure om gaat.
1.8.
Nadien heeft verweerder bij besluit van 10 mei 2021 het verzoek van eiseres van 23 februari 2020 (om te worden aangewezen als exameninstelling voor de periode van vijf jaar) afgewezen voor wat betreft de periode na 1 januari 2022 en er daarbij op gewezen dat aan eiseres al een aanwijzing is verleend tot en met 31 december 2021.
1.9.
Verweerder heeft bij besluit van 10 februari 2022 beslist op het bezwaar van 18 juni 2021 (tegen het besluit van 10 mei 2021). Eiseres heeft tegen dit besluit geen beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure alleen ter beoordeling staat of verweerder het bezwaar van eiseres in het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder heeft dat besloten omdat eiseres volgens hem geen procesbelang heeft aangezien zij met de aanwijzing tot en met 31 december 2021 heeft gekregen wat zij in haar verzoek van 25 augustus 2020 heeft gevraagd.
2.1.
Voor die beoordeling is van belang om een duidelijk onderscheid te maken tussen het verzoek van 23 februari 2020 (waarin eiseres heeft gevraagd om een aanwijzing van 1 januari 2021 tot 1 januari 2026, hierna: de aanwijzing voor vijf jaar) en het verzoek van 25 augustus 2020 (waarin eiseres heeft gevraagd om een aanwijzing tot 1 januari 2022, hierna: de kortere aanwijzing).
2.2.
De rechtbank merkt daarbij op dat de hoeveelheid opvolgende besluiten, de tussentijdse brieven en e-mail van het Agentschap Telecom en de besluitvorming door verweerder de overzichtelijkheid deze zaak niet ten goede komt. Verweerder heeft namelijk eerst beslist op het verzoek om de kortere aanwijzing, terwijl eiseres haar verzoek om de aanwijzing voor vijf jaar al zes maanden eerder had ingediend dan het verzoek om de kortere aanwijzing. Verweerder heeft pas op 10 mei 2021 beslist op het verzoek om een aanwijzing voor vijf jaar. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit voor eiseres verwarrend is (geweest).
2.3.
Het is vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [1] dat procesbelang ontbreekt als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het beroep wil bereiken, niet daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor hem geen feitelijke, maar hooguit theoretische betekenis kan hebben. De indiener van het beroep moet dus in een betere positie kunnen komen. Het mag niet alleen om een principiële kwestie gaan. Als het procesbelang ontbreekt, is het beroep niet-ontvankelijk.
2.4.
Eiseres voert - samengevat - aan dat het Agentschap Telecom in eerste instantie zonder opgaaf van reden plotseling een aanwijzing gaf voor één jaar terwijl die altijd automatisch voor vijf jaren werd verstrekt. Eiseres heeft nooit antwoord gekregen op haar vraag waarom de laatste aanwijzing maar voor de duur van één jaar was. Pas in de eerste helft van januari 2020 werd duidelijk dat het Agentschap Telecom op zoek was naar een andere partij. Eiseres voelde zich bedrogen en had deze informatie graag in oktober 2019 gekregen. De aanwijzing voor één jaar komt niet overeen met wat eiseres heeft gevraagd, namelijk een aanwijzing voor vijf jaar, tot 1 januari 2026. Verweerder weet dus dat dit niet is wat eiseres wil. Andere examinerende instanties mogen langer door, waardoor rechtsongelijkheid ontstaat. Nog steeds is niet duidelijk waarom het onderzoek nodig is, waarom het zo lang moet duren en waarom er al met niet verlengen of intrekken wordt gedreigd terwijl daar geen wettelijke regeling of goed gekeurd beleid aan te grondslag ligt. Dit is willekeur. De Examenregeling geeft de mogelijkheid om steeds voor vijf jaar een aanwijzing te verstrekken. Gelet op het verleden zijn die verwachtingen ook geschept en ziet eiseres geen reden om daar verandering in aan te brengen. Zij verzoekt de rechtbank om het besluit van 18 maart 2021 te vernietigen en verweerder opdracht te geven de aanwijzing met vijf jaar te verlengen. Indien dit niet mogelijk blijkt verzoekt eiseres om haar aanwijzing gelijk met andere exameninstellingen te laten vervallen.
2.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
2.5.1.
Hoewel eiseres terecht stelt dat verweerder wel weet dat zij eigenlijk geen aanwijzing voor de duur van één jaar wilde maar voor de duur van vijf jaar, volgt uit het verzoek van 25 augustus 2020 dat eiseres verweerder - op dat moment - vraagt om haar tot 1 januari 2022 aan te wijzen als exameninstelling. In zoverre heeft eiseres dus inderdaad gekregen wat zij (in dat verzoek) heeft gevraagd, zoals verweerder betoogt. Dat betekent dat zij geen procesbelang had bij het bezwaar tegen dat besluit, omdat zij door het indienen van bezwaar niet in een betere positie kon komen. Verweerder heeft het bezwaar dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.5.2.
In een ander, eerder ingediend verzoek (van 23 februari 2020) had eiseres verweerder al verzocht om een aanwijzing als exameninstelling voor een periode van vijf jaar, namelijk van 1 januari 2021 tot 1 januari 2026. De beslissing op dit verzoek bij primair besluit van 10 mei 2021 heeft verweerder in het besluit op bezwaar van 10 februari 2022 gehandhaafd. Verweerder heeft in het aanvullend verweerschrift gesteld dat eiseres tegen dat laatste besluit geen beroep heeft ingesteld.
2.5.3.
Eiseres heeft dit niet betwist en de rechtbank is ook niet bekend met een beroep tegen dat besluit. Dat betekent dat het besluit van 10 februari 2022 in rechte is komen vast te staan. Verweerder betoogt daarom terecht dat eiseres tegen dat besluit beroep had moeten instellen, als zij de weigering door verweerder om een aanwijzing voor vijf jaar te verlenen aan de rechtbank had willen voorleggen. In het kader van die procedure had eiseres de weigering om de aanwijzing voor vijf jaar te verlenen aan de orde kunnen stellen, maar ook haar beroep op het gelijkheidsbeginsel in relatie tot andere examinerende instellingen en haar beroep op (het verbod van) willekeur.
2.5.4.
De omstandigheid dat eiseres geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 10 februari 2022 betekent niet dat zij in deze procedure alsnog een oordeel van de rechtbank kan krijgen over die onderwerpen. Die onderwerpen vallen namelijk buiten de omvang van dit geding.
2.6.
Ook in zoverre heeft eiseres dus geen procesbelang bij dit beroep. Zij kan in het kader van deze beroepsprocedure namelijk niet in een betere positie terechtkomen.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of eiseres recht heeft op een verlenging voor vijf jaar. De beslissing om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren blijft in stand. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Examenregeling frequentiegebruik 2008
Artikel 1, aanhef en onder a
In deze regeling wordt verstaan onder examinerende instelling: een instelling die door de Minister is aangewezen om in het kader van deze regeling één of meerdere soorten examens feitelijk af te nemen.
Artikel 2, tweede lid
De Minister kan zelf examens afnemen.
Artikel 19
1. De Minister kan, in het kader van de door hem af te nemen examens, op aanvraag examinerende instellingen aanwijzen waar kandidaten hun examen feitelijk kunnen afleggen.
2. De aanwijzing wordt afgegeven voor ten hoogste vijf jaar en is niet overdraagbaar.
3. De Minister kan op aanvraag een aanwijzing verlengen met een door hem te bepalen termijn die niet langer is dan vijf jaar.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 mei 2021, ECLI:NL:CBB:2021:520.