In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van 16 jaren ondergaat, had recht op voorwaardelijke invrijheidstelling op 10 juli 2022, maar het Openbaar Ministerie diende op 9 juni 2022 een vordering in om deze invrijheidstelling geheel achterwege te laten. De rechtbank heeft de zaak op 6 oktober 2022 behandeld, waarbij de officier van justitie en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, zijn gehoord. De raadsman heeft verzocht om aanhouding om deskundigen te horen en heeft betoogd dat de vordering afgewezen moet worden omdat niet is aangetoond dat de veroordeelde zich niet goed heeft gedragen.
De rechtbank heeft diverse adviezen van de reclassering en deskundigen in overweging genomen. De reclassering adviseerde een begeleid wonen traject, maar het NIFP stelde voor om de veroordeelde klinisch te behandelen. De rechtbank oordeelde dat, gezien de problematiek van de veroordeelde en zijn weigering om aan de behandeling mee te werken, uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling noodzakelijk was. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel met 720 dagen toegewezen, zodat er een nieuwe kans voor voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden overwogen in de toekomst.
De rechtbank heeft de beslissing genomen in samenstelling van de voorzitter en twee rechters, en de griffier heeft de uitspraak vastgelegd. De rechtbank heeft het verzoek van de verdediging om aanhouding afgewezen, en benadrukt dat de gewijzigde wetgeving geen invloed heeft op de beoordeling door de psychiater.