ECLI:NL:RBROT:2022:9078

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
9599436 CV EXPL 21-42441
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van stookkosten door verhuurder aan huurders

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Nieuw Thuis Rotterdam en twee huurders, aangeduid als [gedaagde01] en [gedaagde02]. De eiser, Nieuw Thuis, vorderde betaling van stookkosten die niet door de huurders waren voldaan. De huurders huren sinds 16 september 2016 een woning van Nieuw Thuis, waarbij de maandelijkse huurprijs een voorschot op de stookkosten omvat. De huurders hebben de jaarlijkse afrekeningen over de jaren 2016 tot en met 2020 onbetaald gelaten, ondanks herhaalde aanmaningen van de verhuurder.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 april 2022 hebben de huurders hun verweer gepresenteerd. [gedaagde01] betwistte de hoogte van de afrekeningen en vond de verschillen tussen de jaren onbegrijpelijk, terwijl [gedaagde02] aanvoerde dat zij sinds maart 2020 niet meer in de woning woont. De kantonrechter oordeelde dat de afrekeningen correct waren en dat de huurders verantwoordelijk zijn voor hun verbruik. De rechter verwierp de argumenten van de huurders en oordeelde dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de stookkosten, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten.

De kantonrechter heeft de huurders veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 4.480,90 aan Nieuw Thuis, inclusief proceskosten van € 1.128,57. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verhuurder het bedrag kan vorderen voordat de zaak definitief is afgerond.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9599436 CV EXPL 21-42441
datum uitspraak: 20 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Nieuw Thuis Rotterdam,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 17 december 2021,
gemachtigde: R.A.M. Vismans te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,
gemachtigde: mr. E. Kafa te Rotterdam ,
en
2. [gedaagde02]
woonplaats: [woonplaats02] ,
procederend in persoon,
gedaagden.
De partijen worden hierna ‘Nieuw Thuis’, ‘ [gedaagde01] ’ en ‘ [gedaagde02] ’ genoemd.

1 ..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 17 december 2021, met bijlagen;
  • het antwoord van [gedaagde01] ;
  • het antwoord van [gedaagde02] ;
  • het vonnis van 14 februari 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 4 april 2022 van Nieuw Thuis, met bijlagen ten behoeve van de mondelinge behandeling.
1.2.
Op 13 april 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken via een Microsoft Teams-verbinding. Namens Nieuw Thuis zijn verschenen mevrouw [naam01] en de heer [naam02] , bijgestaan door de heer [naam03] namens de gemachtigde. [gedaagde01] is verschenen, eveneens bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. [gedaagde02] is zonder bericht niet verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling.

2 ..De feiten

2.1.
[gedaagde01] en [gedaagde02] huren sinds 16 september 2016 van Nieuw Thuis de woning aan de [adres01] te Rotterdam (hierna: de woning).
2.2.
De woning is onderdeel van een appartementencomplex. Alle appartementen in het complex worden verwarmd via blokverwarming.
2.3.
Op de radiatoren in de woning zijn individuele meters geplaatst. Aan de hand van die meters wordt jaarlijks een afrekening voor het verbruik van [gedaagde01] en [gedaagde02] opgesteld waarbij het werkelijke gebruik in rekening wordt gebracht onder aftrek van de in rekening gebrachte voorschotbedragen.
2.4.
De maandelijkse huurprijs van de woning omvat tevens een voorschot op deze zogeheten stookkosten. Dit voorschot bedraagt € 53,00 per maand.
2.5.
Nieuw Thuis heeft de volgende bedragen bij [gedaagde01] en [gedaagde02] in rekening gebracht:
2016-2017 € 1.244,92
2017-2018 € 1.659,34
2018-2019 € 369,25
2019-2020 € 334,98
2.6.
[gedaagde01] en [gedaagde02] hebben de afrekeningen, ook na aanmaning, onbetaald gelaten waarna de vordering ter incasso uit handen is gegeven.

3 ..Het geschil

3.1.
Nieuw Thuis eist samengevat:
  • [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen € 4.480,90 met rente;
  • [gedaagde01] en [gedaagde02] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 3.608,49, rente van € 284,53 (berekend tot en met 16 december 2021) en buitengerechtelijke kosten van € 587,88.
3.2.
Nieuw Thuis baseert de eis op het volgende. [gedaagde01] en [gedaagde02] zijn op grond van de huurovereenkomst gehouden om de afrekeningen aan Nieuw Thuis te voldoen. Zij hebben de afrekeningen over de periode 16 september 2016 tot en met 30 mei 2020, met een totaalbedrag van € 3.608,49, onbetaald gelaten, ondanks herhaalde aanmaning.
3.3.
[gedaagde01] en [gedaagde02] zijn het - onafhankelijk van elkaar - niet eens met de eis en voeren het volgende aan.
3.3.1.
[gedaagde01] vindt de verschillen tussen de afrekeningen - met name tussen 2016-2017 en 2017-2018 enerzijds en 2018-2019 en 2019-2020 anderzijds - te groot en onbegrijpelijk. [gedaagde01] vindt het niet aannemelijk dat de afrekeningen correct zijn.
3.3.2.
[gedaagde02] voert aan dat zij in scheiding ligt met [gedaagde01] en sinds maart 2020 niet meer in de woning woont.

4..De beoordeling

de afrekeningen
4.1.
De vraag die de kantonrechter moet beantwoorden is of [gedaagde01] en [gedaagde02] de afrekeningen die Nieuw Thuis aan hen heeft verstuurd, moeten betalen.
4.2.
[gedaagde01] heeft aangevoerd dat de afrekeningen niet correct zouden zijn. Zo bestaat er een groot verschil tussen de verschillende afrekeningen. De afrekeningen over de jaren 2016-2017 (€ 1.244,92) en 2017-2018 (€ 1.659,34) zijn aanzienlijk hoger dan de afrekeningen over de jaren 2018-2019 (€ 369,25) en 2019-2020 (€ 334,98). [gedaagde01] heeft meermalen toelichting gevraagd aan Nieuw Thuis over deze afrekeningen en de meterstanden. Volgens [gedaagde01] heeft Nieuw Thuis het verschil in verbruik gedurende de jaren niet kunnen verklaren en de correctheid van de afrekeningen niet met verifieerbare stukken aangetoond. Ook is het volgens [gedaagde01] onwaarschijnlijk dat in een dergelijk kleine woning zulke hoge stookkosten worden gemaakt.
4.3.
Uit de stukken blijkt dat Nieuw Thuis [gedaagde01] en [gedaagde02] diverse malen heeft uitgenodigd om in gesprek te gaan over de afrekeningen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde01] erkend verschillende gesprekken met Nieuw Thuis hierover te hebben gevoerd. Daarnaast heeft Nieuw Thuis [gedaagde01] en [gedaagde02] in 2018 gewezen op de mogelijkheid om een extra controle uit te laten voeren, indien zij zouden twijfelen aan een juiste werking van de meters. [gedaagde01] en [gedaagde02] hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Nieuw Thuis heeft verder onweersproken aangevoerd dat er in 2020 alsnog een onderzoek naar de meters is uitgevoerd door de leverancier. Hierbij zijn geen bijzonderheden aan de meters geconstateerd.
4.4.
De stelling van [gedaagde01] dat Nieuw Thuis het verschil in verbruik tussen de jaren 2016-2018 en de jaren 2018-2020 niet heeft kunnen verklaren, volgt de kantonrechter niet. Zoals Nieuw Thuis terecht heeft aangegeven, ziet zij niet ‘wat er achter de voordeur gebeurt’. Zij kan zich enkel baseren op de meterstanden. Enige verklaring voor wisselingen in verbruik kan en hoeft Nieuw Thuis dan ook niet te geven.
4.5.
Datzelfde geldt voor de stelling van [gedaagde01] dat het onwaarschijnlijk is dat in een dergelijk kleine woning zulke hoge stookkosten worden gemaakt. Voor zover [gedaagde01] hiermee heeft willen onderbouwen dat de afrekeningen en/of de meters niet correct zijn, faalt dit betoog. Het uitgangspunt is dat [gedaagde01] en [gedaagde02] , als bewoners van de woning, zelf verantwoordelijk zijn voor het verbruik binnen de woning en als enige directe invloed hebben op dat verbruik. Daarbij stelt de kantonrechter vast dat [gedaagde01] zijn stelling verder niet heeft onderbouwd, bijvoorbeeld met een beschrijving van de woning, de afmetingen daarvan en verbruiksgegevens van vergelijkbare situaties. Opgemerkt wordt nog dat het maandelijks betaalde voorschot aan de lage kant lijkt voor een gezin met twee kinderen. Nieuw Thuis heeft voorgesteld om het bedrag te verhogen maar [gedaagde01] verzette zich hiertegen. Daarmee creëert hij het probleem dat hij achteraf moet bijbetalen.
4.6.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de meterstanden en de daarop gebaseerde eindafrekeningen correct zijn. De kantonrechter verwerpt daarom het verweer van [gedaagde01] .
4.7.
[gedaagde02] heeft in haar antwoord gesteld dat zij sinds maart 2020 niet meer in de woning woont en verwijst voor wat betreft de vordering van Nieuw Thuis naar [gedaagde01] . Voor zover [gedaagde02] hiermee heeft willen betogen dat zij met ingang van maart 2020 niet langer aansprakelijk zou zijn voor de schulden die voortvloeien uit de voor de woning afgesloten huurovereenkomst, wordt dit verweer verworpen. Vooropgesteld wordt dat de vordering voor het overgrote gedeelte bestaat uit afrekeningen die zien op de periode dat [gedaagde02] nog wel woonachtig was in de woning. Daarbij komt dat de huurovereenkomst voor de woning zowel door [gedaagde01] als [gedaagde02] is ondertekend. Op grond hiervan zijn zij allebei verbonden aan de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst. Concreet wil dat zeggen dat [gedaagde01] en [gedaagde02] beiden, totdat er andere afspraken worden gemaakt waarmee alle betrokkenen hebben ingestemd, aansprakelijk kunnen worden gesteld voor het betalen van de huur, waaronder dus ook de tot deze huur behorende stookkosten. De omstandigheid dat [gedaagde02] , volgens eigen zeggen, sinds maart 2020 niet meer in de woning woont, maakt deze aansprakelijkheid niet anders; niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde02] de huurovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd. Ondanks dat zij niet meer in de woning woont, blijft zij partij bij de gesloten huurovereenkomst en is zij aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende verplichtingen.
4.8.
Dit alles leidt ertoe dat [gedaagde01] en [gedaagde02] de afrekeningen alsnog moeten betalen aan Nieuw Thuis. Zij zullen hiertoe dan ook worden veroordeeld.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.9.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen. De rente wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van Nieuw Thuis volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] en [gedaagde02] deze stellingen niet hebben betwist.
proceskosten
4.10.
[gedaagde01] en [gedaagde02] krijgen ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Nieuw Thuis tot vandaag vast op € 123,57 aan dagvaardingskosten, € 507,00 aan griffierecht en € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 249,00 tarief). Dit is totaal € 1.128,57. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals gevorderd.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.11.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om aan Nieuw Thuis te betalen € 4.480,90 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 3.608,49 vanaf 17 december 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagde02] in de proceskosten, aan de kant van Nieuw Thuis tot vandaag vastgesteld op € 1.128,57 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A. van Egmond en in het openbaar uitgesproken.
3525