In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 6 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster, aangeduid als [verzoekster], en de Staat der Nederlanden. De werkneemster was in dienst bij de Staat als Medewerker Douane en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst eindigde van rechtswege omdat de werkneemster een verplichte opleiding, de Boa-plus opleiding, niet met succes had afgerond. De werkneemster verzocht de kantonrechter om de Staat te veroordelen tot herplaatsing in een functie waarvoor de opleiding niet vereist was, en om een aanzegvergoeding te betalen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd omdat de werkneemster niet voldeed aan de opleidingsvereisten. De rechter oordeelde dat de Staat niet gehouden was om de werkneemster te herplaatsen in een andere functie, omdat er geen wettelijke herplaatsingsverplichting bestond. De beleidsregel die door de werkneemster werd ingeroepen, bood slechts een mogelijkheid voor maatwerkoplossingen, maar geen verplichting tot herplaatsing. De kantonrechter wees de verzoeken van de werkneemster af, inclusief de vordering tot betaling van een aanzegvergoeding, omdat deze niet tijdig was ingediend.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers met betrekking tot opleidingsvereisten en de voorwaarden waaronder arbeidsovereenkomsten kunnen eindigen. De kantonrechter concludeerde dat de Staat zich als goed werkgever had gedragen en dat er geen grond was voor de gevraagde vergoedingen.