ECLI:NL:RBROT:2022:90

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
9521837 \ HA VERZ 21-95
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst wegens niet succesvol afronden verplichte opleiding en herplaatsingsverplichting

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 6 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster, aangeduid als [verzoekster], en de Staat der Nederlanden. De werkneemster was in dienst bij de Staat als Medewerker Douane en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst eindigde van rechtswege omdat de werkneemster een verplichte opleiding, de Boa-plus opleiding, niet met succes had afgerond. De werkneemster verzocht de kantonrechter om de Staat te veroordelen tot herplaatsing in een functie waarvoor de opleiding niet vereist was, en om een aanzegvergoeding te betalen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd omdat de werkneemster niet voldeed aan de opleidingsvereisten. De rechter oordeelde dat de Staat niet gehouden was om de werkneemster te herplaatsen in een andere functie, omdat er geen wettelijke herplaatsingsverplichting bestond. De beleidsregel die door de werkneemster werd ingeroepen, bood slechts een mogelijkheid voor maatwerkoplossingen, maar geen verplichting tot herplaatsing. De kantonrechter wees de verzoeken van de werkneemster af, inclusief de vordering tot betaling van een aanzegvergoeding, omdat deze niet tijdig was ingediend.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers met betrekking tot opleidingsvereisten en de voorwaarden waaronder arbeidsovereenkomsten kunnen eindigen. De kantonrechter concludeerde dat de Staat zich als goed werkgever had gedragen en dat er geen grond was voor de gevraagde vergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9521837 \ HA VERZ 21-95
uitspraak: 6 januari 2022 (bij vervroeging)
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster],
verzoekster,
gemachtigde: mr. A.J.M. van Meer,
tegen
Staat der Nederlanden,
zetelend te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde: mr. C. van der Krogt.
Partijen worden hierna aangeduid als “[verzoekster]” en “de Staat”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 2 november 2021, met producties;
  • het verweerschrift, met producties;
  • het e-mailbericht van [verzoekster] van 16 december 2021, met productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 december 2021. [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door mr. Van Meer. Namens de Staat is mr. Van der Krogt verschenen. Als toehoorders waren daarnaast aanwezig [naam 1] en [naam 2].
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1.
[verzoekster] is met ingang van 1 mei 2020 in dienst getreden bij de Staat in de functie van Medewerker Douane groepsfunctie C. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd voor de duur van één jaar en drie maanden en eindigt van rechtswege op 31 juli 2021. In de arbeidsovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
Artikel Z overige ontbindende voorwaarde(n)
(…)
Z.2 De werknemer is geworven voor de groepsfunctie C waarvoor een (start)opleiding vereist is. Voor benoeming in de functie Medewerker Douane Groepsfunctie C is een succesvolle afronding van de (start)opleiding Groepsfunctie C noodzakelijk.
De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege op het moment dat de Toetsingscommissie Douane en - waar van toepassing - de Toetsingscommissie BOA, definitief is beslist dat (onderdelen van) de (start)opleiding niet succesvol is/zijn voltooid.
(…)”
2.2.
[verzoekster] is op 1 mei 2020 gestart met de taakgerichte C-opleiding bij Douane Schiphol Passagiers (hierna: DSP). Hiervoor is vereist dat [verzoekster] het onderdeel Boa-plus, bestaande uit de modules formeel strafrecht, materieel strafrecht en proces-verbaal, met een voldoende resultaat afrond.
2.3.
Op 4 september 2021 heeft de Toetsingscommissie Boa Belastingdienst [verzoekster] op de hoogte gesteld dat zij het onderdeel formeel strafrecht van de Boa-plus opleiding voor de derde keer met een onvoldoende heeft afgesloten.
2.4.
Bij brief van 8 september 2021 heeft de Staat [verzoekster] meegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst met ingang van 4 september 2021 van rechtswege is beëindigd, omdat [verzoekster] niet met voldoende resultaat het onderdeel formeel strafrecht Boa-plus heeft behaald en hierdoor de taakgerichte C-opleiding niet meer met succes kan afronden.
2.5.
Bij brief van 16 september 2021 heeft de Staat de ontslagdatum bijgesteld naar 9 september 2021.
2.6.
Bij brief van 21 september 2021 heeft [verzoekster] de Staat gewezen op de memo ‘Oplegger onderzoek- en adviesrapport ‘Herijken Business Case Boa 2015 incl. implementatieplan’ van 8 april 2020 (hierna: de beleidsregel), waarin onder meer het navolgende is opgenomen:
“Uit cijfers blijkt ca. 95-98 % van alle cursisten het Boa opleidingstraject succesvol afrondt. In theorie bestaat de mogelijkheid dat 2-5% van alle cursisten alsnog geplaatst kan worden in een werkproces waarvoor geen Boa-akte noodzakelijk is. Dit is nadrukkelijk geen garantie, en kan in bepaalde gevallen een maatwerkoplossing zijn (o.a. wanneer voldoende
vacatureruimte bestaat, een kandidaat de overige onderdelen met goed gevolg heeft
afgerond en blijkens een positieve beoordeling, ook in houding en gedrag). Een positief effect van een dergelijke maatwerkoplossing is dat een opleidingsinvestering (zowel van
werkgeverskant als de van de werknemer) niet verloren gaat en goede kandidaten niet
‘weggestuurd’ worden, in een tijd dat de arbeidsmarkt aantrekt en de wervingsopgave een
zeer grote is.”
2.7.
De Staat heeft vervolgens het standpunt ingenomen dat hij niet gehouden is het dienstverband met [verzoekster] bij een ander onderdeel voort te zetten en dan niet gehouden is om te motiveren waarom hij dat niet wil.

3..Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt – na aanvulling van haar verzoek ter zitting – bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat de Staat heeft gehandeld in strijd met de norm van goed werkgeverschap door de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] niet ingaande 9 september 2021 om te zetten naar een aanvullend dienstverband tussen partijen en daarbij [verzoekster] een andere functie op te dragen waarvoor niet de Boa-plus eis geldt;
voor recht te verklaren dat de Staat tevens in strijd heeft gehandeld met de norm van goed werkgeverschap door [verzoekster] bewust elke motivering te onthouden met betrekking tot zijn beslissing inzake de in geding zijnde herplaatsing van [verzoekster];
en daarbij:
Primair:
de Staat te veroordelen tot herstel van de arbeidsrelatie tussen partijen door het aanbieden aan [verzoekster] van een nieuwe arbeidsovereenkomst, zijnde een vast dienstverband en anders een tijdelijk dienstverband tot [verzoekster] kan worden herplaatst in een passende functie, met terugwerkende kracht ingaande per 9 september 2021, dan wel op een naar redelijkheid te bepalen andere ingangsdatum, in het laatstbedoelde geval vergezeld van het treffen van een financiële voorziening voor de tussenliggende periode tussen 9 september 2021 en die latere hersteldatum;
Subsidiair:
de Staat te veroordelen aan [verzoekster] de door haar geleden schade te vergoeden door [verzoekster] bij wijze van billijke vergoeding of krachtens een andere rechtstitel een (bruto) bedrag toe te kennen ter hoogte van een (bruto) jaarsalaris vermeerderd met IKB, dan een redelijkheid te bepalen ander bedrag aan vergoeding voor haar (inkomens)schade en aangedaan leed;
3. de Staat te veroordelen om de aanzegvergoeding, zijnde een maandsalaris, aan [verzoekster] te betalen;
4. de Staat te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[verzoekster] heeft aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd. De Staat is gehouden zich als een goed werkgever te gedragen (artikel 7:611 BW). De Staat was op grond van de beleidsregel gehouden om een afweging te maken om [verzoekster] elders binnen de Douane te herplaatsen op een functie waarvoor zij niet het opleidingsonderdeel Boa-plus nodig heeft. Op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en op grond van goed werkgeverschap moet de Staat deze beslissing motiveren, wat hij niet gedaan heeft. De Staat moet [verzoekster] daarom herplaatsen, dan wel een vergoeding aan haar betalen.
De Staat heeft voorts niet voldaan aan haar aanzegverplichting conform artikel 7:688 lid 1 BW, zodat de Staat een aanzegvergoeding aan [verzoekster] verschuldigd is.

4..Het verweer

4.1.
De Staat heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken van [verzoekster] moeten worden afgewezen en daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
4.2.
Nu de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege is geëindigd, is geen sprake van een herplaatsingsverplichting (ex artikel 7:669 lid 1 BW). Dit betekent dat ook geen beslissing hoeft te worden genomen om het rechtsgevolg (einde arbeidsovereenkomst) te laten intreden, waardoor het motiveringsbeginsel geen toepassing vindt. Er is ook geen beleid van de Douane dat een herplaatsingsverplichting in het leven roept. De beleidsregel waar [verzoekster] op gewezen heeft, voorziet alleen in een mogelijkheid om een maatwerkoplossing te bieden als de wens bestaat de opleidingsinvestering niet verloren te laten gaan. Nu er geen wettelijke herplaatsingsverplichting aanwezig is, noch een herplaatsingsverplichting op basis van beleid, kan het feit dat [verzoekster] niet is herplaatst nimmer tot de conclusie leiden dat de Staat zich niet als goed werkgever heeft gedragen.
4.3.
Voor zover er wel sprake is van een motiveringsgebrek, dan ziet de Staat niet in dat dit tot herstel van de arbeidsovereenkomst moet leiden. Bovendien is er sprake van herstel van dit motiveringsgebrek. In het geval van [verzoekster] is overwogen of herplaatsing zou leiden tot het niet verloren gaan van de opleidingsinvestering, maar dat is niet het geval. [verzoekster] volgde een specifieke en taakgerichte C-opleiding voor haar functie in Fysiek Toezicht bij DSP. Herplaatsing bij DSP is niet mogelijk, omdat daar alleen functies beschikbaar zijn met een Boa-plus certificering. Herplaatsing in een andere regio zou opnieuw een opleidingsinvestering vragen.
4.4.
De aanzegvergoeding is door [verzoekster] niet tijdig, binnen de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 sub e BW, verzocht. Voor zover [verzoekster] een beroep heeft gedaan op de aanzegvergoeding ten aanzien van de arbeidsovereenkomst die per 9 september 2021 is geëindigd, is in artikel 7:668 lid 2 BW bepaald dat de aanzegvergoeding uit lid 1 niet geldt als de arbeidsovereenkomst eindigt op een tijdstip dat niet op een kalenderdatum is gesteld.
4.5.
Voorts is er geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen door de Staat omdat het einde van de arbeidsovereenkomst geen beslissing betrof die moest worden gemotiveerd, zodat [verzoekster] ten onrechte aanspraak maakt op een billijke vergoeding. Ook is er geen grondslag voor enige andere (schade)vergoeding, omdat de Staat zich als goed werkgever heeft gedragen en haar handelswijze op geen enkele wijze als verwijtbaar kan worden aangemerkt.

5..De beoordeling

5.1.
De arbeidsovereenkomst van [verzoekster] is van rechtswege geëindigd, omdat zij het opleidingsonderdeel Boa-plus niet met succes heeft afgerond. [verzoekster] wil graag dat de Staat het dienstverband herstelt en haar herplaatst in een andere functie waarvoor niet de eis ‘Boa-plus’ geldt. Als dit niet kan, dan wil [verzoekster] graag een (schade)vergoeding ontvangen.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat in deze situatie geen sprake is van een herplaatsingsverplichting als bedoeld in artikel 7:669 lid 1 BW. De beleidsregel (weergegeven onder 2.7.) waarop [verzoekster] heeft gewezen verplicht de Staat evenmin om [verzoekster] te herplaatsen in een andere functie na het niet behalen van de opleiding. Deze beleidsregel is een maatwerkoplossing en derhalve een mogelijkheid om te voorkomen dat opleidingsinvestering niet verloren gaat, maar uit de beleidsregel blijkt dat dit een mogelijkheid is en dus geen verplichting. Er staat ook bij vermeld “
dit is nadrukkelijk geen garantie”. Dit betekent dat de Staat niet in strijd heeft gehandeld met de norm van goed werkgeverschap door de arbeidsovereenkomst per 9 september 2021 niet voort te zetten in een andere functie waardoor de Boa-plus eis niet geldt, zodat de eerste verzochte verklaring voor recht wordt afgewezen.
5.3.
De tweede verzochte verklaring voor recht wordt eveneens afgewezen. De arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd, omdat de ontbindende voorwaarde is vervuld dat [verzoekster] haar opleiding niet met goed gevolg heeft afgerond. De Staat is in dat geval niet gehouden om aan het einde van de arbeidsovereenkomst te motiveren waarom de arbeidsovereenkomst niet verlengd wordt of herplaatsing niet aan de orde is. De beleidsregel vereist een dergelijke motivering evenmin. Overigens heeft de Staat in deze procedure gemotiveerd waarom zij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid in de beleidsregel om [verzoekster] te herplaatsen, namelijk omdat dit opnieuw een opleidingsinvestering vereist en dit herplaatsing van mobiliteitskandidaten kan belemmeren die wel al volledig kwalificeren, zodat als al sprake zou zijn van een motiveringsgebrek, dit gebrek is hersteld.
5.4.
De primaire en subsidiaire verzoeken hangen samen met het toewijzen van de eerste en tweede verzochte verklaring voor recht. Nu deze verklaringen voor recht niet zijn toegewezen, komt de kantonrechter niet toe aan de primaire en subsidiaire verzoeken.
5.5.
De aanzegvergoeding is de Staat evenmin aan [verzoekster] verschuldigd. Partijen zijn het erover eens dat de Staat [verzoekster] niet tijdig heeft geïnformeerd over de voorwaarden waaronder de eerste arbeidsovereenkomst (die zou eindigen op 31 juli 2021) is voortgezet, maar dat [verzoekster] niet binnen de vervaltermijn een beroep hierop heeft gedaan. Volgens [verzoekster] mag de Staat geen beroep doen op de vervaltermijn, omdat de Staat uit eigen beweging op een correcte wijze de wet behoort na te leven. De kantonrechter kan [verzoekster] haar daarin niet volgen. De Staat is een werkgever, zodat zij op deze termijn een beroep mag doen en zij niet verplicht is de aanzegvergoeding te betalen als daar niet tijdig een beroep op wordt gedaan. Er is derhalve geen grondslag om in dit geval de Staat te veroordelen om de aanzegvergoeding aan [verzoekster] te betalen.
5.6.
Evenmin heeft [verzoekster] recht op een aanzegvergoeding vanwege het eindigen van de tweede arbeidsovereenkomst, omdat de uitzondering geldt van artikel 7:668 lid 2 BW. De arbeidsovereenkomst is immers geëindigd vanwege het intreden van de ontbindende voorwaarden, zodat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op een tijdstip dat niet op een kalenderdatum is gesteld.
5.7.
[verzoekster] is de in het ongelijk gestelde partij, zodat zij in beginsel in de proceskosten wordt veroordeeld. [verzoekster] heeft echter gevraagd om in dat geval de proceskosten te compenseren. De Staat heeft tijdens de zitting verklaard daartegen geen bezwaar te hebben. Gelet hierop ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren.

6..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de verzoeken af;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688