ECLI:NL:RBROT:2022:8989

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/625406 / JE RK 21-2474
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [naam kind01] en [naam kind02]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 13 juni 2022, maar de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West heeft verzocht om een verdere verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar. Dit verzoek is gedaan omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen en de communicatie tussen de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als de vader verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en een vertegenwoordiger van de GI was ook aanwezig.

De feiten tonen aan dat de kinderen bij de moeder wonen en dat het ouderlijk gezag door beide ouders wordt uitgeoefend. De vader heeft zorgen geuit over de veiligheid van de kinderen en de hulpverlening, terwijl de moeder aangeeft dat er nog veel hulpverlening loopt en dat het belangrijk is dat het SCHIP-traject wordt voortgezet. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de kinderen nog steeds ernstig wordt bedreigd en dat de ouders niet in staat zijn om in het belang van de kinderen te communiceren. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling van [naam kind01] en [naam kind02] te verlengen voor een periode van vijf maanden, tot 13 november 2022.

De kinderrechter heeft beide ouders aangespoord om hun medewerking aan het hulpverleningstraject te blijven verlenen en heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de kinderen en de ouders aanwezig zijn tijdens afspraken met de GI. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugd
Zaaknummer: C/10/625406 / JE RK 21-2474
Datum uitspraak: 3 juni 2022

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west,

gevestigd te Dordrecht, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[naam kind01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2013 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [naam kind01] ,

[naam kind02] ,

geboren op [geboortedatum02] 2016 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [naam kind02] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam01] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. M. Leimena,

[naam02] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats02] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 3 mei 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
Op 3 juni 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader,
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam03] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind01] en [naam kind02] wordt uitgevoerd door de ouders.
[naam kind01] en [naam kind02] wonen bij de moeder.
Bij beschikking van 3 mei 2022 is de ondertoezichtstelling van [naam kind01] en [naam kind02] verlengd tot 13 juni 2022. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
Het aangehouden verzoek
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [naam kind01] en [naam kind02] te verlengen voor de duur van een jaar. Van dit verzoek resteert een periode van vijf maanden.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Onlangs heeft er een voorbereidingsgesprek plaatsgevonden met de ouders over de omgangsbegeleiding en dat gesprek is geëscaleerd. In het verleden zou met een mediator een ouderschapsplan zijn gemaakt, maar dat is nooit vastgelegd. Het is daarom belangrijk om door te gaan met het SCHIP-traject waarbij wordt geprobeerd begrip te creëren bij de ouders voor de belevingswereld van de ander en afspraken te maken met de ouders. De moeder heeft echter aangegeven in de zomer zes weken niet aanwezig te zijn. Hierdoor kunnen de SCHIP- en omgangsafspraken geen doorgang vinden, terwijl Agathos eind juni/begin juli kan starten met begeleide omgang. De GI verwacht van de ouders dat zij zich blijven openstellen en blijven meewerken. Binnen het vrijwillig kader valt er niet te verwachten dat de ouders tot afspraken zullen komen.

De standpunten

De vader acht de ondertoezichtstelling noodzakelijk om de hulpverlening te continueren. De vader vraagt zich echter af of hij de hulpverlening kan volhouden. De hulpverlening focust zich te weinig op het herstellen van het contact tussen de vader en de kinderen. De kinderen hebben hun vader al tweeëneenhalf jaar niet gezien. Daarnaast maakt de vader zich zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de moeder. Hij krijgt zorgelijke signalen uit hun omgeving. Gedurende de ondertoezichtstelling is er nauwelijks zicht gekomen op kinderen en is er geen hulpverlening voor hen gestart. Op iedere actie komt er een tegenreactie van de moeder. Afspraken worden eenzijdig niet nagekomen.
Door en namens de moeder is aangegeven dat de ondertoezichtstelling verlengd moet worden. Er loopt nog veel hulpverlening en het is belangrijk dat het SCHIP-traject blijft doorlopen. De moeder staat achter de contactmomenten tussen de kinderen en de vader, maar zij heeft ruim van tevoren aangegeven dat zij zes weken in Nederland op vakantie is. De moeder heeft geen middelen om vervoer vanaf het vakantieadres naar de afspraken te regelen. De moeder wil daarom dat de contactmomenten pas na de zomervakantie worden opgestart. De moeder hoopt dat er weer communicatie tussen de ouders kan komen, maar als het niet gaat op de manier waarop de vader dat wil, is communiceren met hem niet mogelijk.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [naam kind01] en [naam kind02] nog onverminderd ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De ouders zijn nog altijd niet in staat om in het belang van [naam kind01] en [naam kind02] te communiceren en het contact tussen [naam kind01] en [naam kind02] en de vader is nog steeds niet hersteld. Het SCHIP-traject dat is ingezet om de communicatie tussen de ouders te verbeteren, is wederom gestagneerd. De ouders maken elkaar over en weer verwijten ten aanzien van het stagneren van de hulpverlening. Het lijkt de ouders niet te lukken om hun rol als ex-partners los te zien van hun rol als ouders van [naam kind01] en [naam kind02] . De kinderrechter acht het noodzakelijk dat een jeugdbeschermer betrokken blijft, die zicht houdt op de opvoedomgeving van [naam kind01] en [naam kind02] en erop kan toezien dat het hulpverleningstraject wordt voortgezet.
De kinderrechter dringt er bij beide ouders op aan dat zij hun medewerking aan het hulpverleningstraject blijven verlenen en er alles aan gaan doen om de situatie van de kinderen te verbeteren. De kinderrechter acht het in dat verband zeer zorgelijk dat de vader ter zitting heeft aangegeven dat hij twijfelt of hij nog verder wil gaan met het SCHIP-traject en de moeder heeft aangegeven gedurende de gehele zomervakantie niet beschikbaar te zijn. De GI zal hierin regie moeten gaan voeren. Het is immers in het belang van [naam kind01] en [naam kind02] dat het hulpverleningstraject wordt doorgezet en het geen verdere vertraging oploopt. Daarbij benadrukt de kinderrechter dat de moeder een verantwoordelijkheid heeft om ervoor te zorgen dat zij en de kinderen aanwezig zijn tijdens afspraken waar de GI dat noodzakelijk acht.
Uit het voorgaande volgt is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [naam kind01] en [naam kind02] verlengen voor een periode van vijf maanden (artikel 1:260, eerste lid, BW).

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind01] en [naam kind02] tot 13 november 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2022 door mr. S. Riege, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Apeldoorn, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 4 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.