ECLI:NL:RBROT:2022:8963

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/642198 / JE RK 22-1771
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorg- en omgangsregeling voor minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de zorg- en omgangsregeling voor de minderjarige [voornaam minderjarige01]. De moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, verzocht om de omgangsregeling te wijzigen van eens per vier weken naar eens per drie weken, met een evaluatie na twee contactmomenten. De moeder heeft de afgelopen jaren te maken gehad met ingrijpende persoonlijke omstandigheden en heeft haar kind, [voornaam minderjarige01], sinds zijn uithuisplaatsing in 2019 slechts beperkt kunnen zien. De GI, Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, heeft verweer gevoerd tegen de uitbreiding van de omgang, stellende dat de huidige regeling in het belang van [voornaam minderjarige01] is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de omgangsregeling van eens per vier weken het meest in het belang van de minderjarige is, gezien de onrust die de huidige omgangsfrequentie met zich meebrengt en de zorgen over de opvoedkundige vaardigheden van de moeder. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder afgewezen en de bestaande omgangsregeling bevestigd. De beslissing is genomen met het oog op het welzijn van [voornaam minderjarige01], die al drie jaar bij pleegouders verblijft en daar de nodige stabiliteit en zorg ontvangt. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de GI de mogelijkheid onderzoekt om de omgang vaker bij de moeder thuis te laten plaatsvinden, maar dat dit niet ten koste mag gaan van de stabiliteit van [voornaam minderjarige01].

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/642198 / JE RK 22-1771
datum uitspraak: 3 oktober 2022

beschikking wijzigen zorg/omgangsregeling

in de zaak van

[naam moeder01] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. C.C. Sneper, waarnemend voor mr. A.A. Tahavol, kantoorhoudende te Baarn,
betreffende

[naam minderjarige01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2019 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen [voornaam minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

de gecertificeerde instelling Leger Des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,

[naam pleegvader01] ,

hierna te noemen de pleegvader, wonende te [woonplaats02] ,

[naam pleegmoeder01] ,

hierna te noemen de pleegmoeder, wonende te [woonplaats02] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de moeder van 27 juli 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- het e-mailbericht van mr. C.C. Sneper van 12 september 2022.
Op 12 september 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, middels een videoverbinding, bijgestaan door haar advocaat,
- twee vertegenwoordigers van de GI, mw. [naam01] en dhr. [naam02] .
Opgeroepen en niet verschenen zijn de pleegouders.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige01] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige01] staat onder toezicht sinds 27 november 2018. Op 1 mei 2019 is een machtiging verleend
tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg.
Bij beschikking van 5 november 2021 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] verlengd tot 9 november 2022. Ook is de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 9 november 2022.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 29 januari 2020 de volgende contactregeling tussen de moeder en [voornaam minderjarige01] vastgesteld:
- één uur per week begeleid bezoek.
Nadat de moeder zwanger raakte van het broertje van [voornaam minderjarige01] , [naam03] , is de omgang met [voornaam minderjarige01] teruggebracht naar eens per vier weken begeleid bezoek.
De moeder heeft de GI verzocht de omgang met [voornaam minderjarige01] uit te breiden, laatstelijk bij brief van 17 mei 2022.
De GI heeft op 31 mei 2022 in een MDCO het volgende besloten:
  • De frequentie van de omgang blijft eens per vier weken;
  • De locatie van de omgang verandert van tweemaal bij pleegouders thuis (of in overleg met moeder en pleegmoeder een keer in de speeltuin) en dan eenmaal bij moeder thuis samen met oma.

Het verzoek

De moeder verzoekt de rechtbank om bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primairte bepalen dat de omgangsregeling tussen [voornaam minderjarige01] en moeder wordt gewijzigd,
in die zin dat de omgang in fases zal worden uitgebreid, volgens het volgende
schema:
Omgang van eens in de drie weken, waarbij de ene omgang bij moeder thuis is en de andere omgang blijft op de locatie zoals nu. Na twee contactmomenten wordt geëvalueerd op welk tempo uitbreiding kan plaatsvinden in duur en misschien frequentie.
Subsidiairte bepalen dat de omgangsregeling wordt vastgesteld volgens het door
moeder voorgestelde stappenplan op grond van artikel 1:377a BW:
Omgang van eens in de drie weken, waarbij de ene omgang bij moeder thuis is en de andere omgang blijft op de locatie zoals nu. Na twee contactmomenten wordt geëvalueerd op welk tempo uitbreiding kan plaatsvinden in duur en misschien frequentie.
Dan wel meer subsidiaireen beslissing te nemen zoals uw rechtbank in het belang
van [voornaam minderjarige01] acht.
Door en namens de moeder is het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er is de afgelopen tijd veel gebeurd. De GI heeft bepaald dat het perspectief van [voornaam minderjarige01] niet meer bij de moeder ligt. Hierop heeft de moeder hoger beroep ingesteld tegen de laatste beschikking waarin de machtiging uithuisplaatsing met een jaar werd verlengd. Het hof heeft een NIFP-onderzoek gelast en geoordeeld dat zowel [voornaam minderjarige01] als de moeder een
eerlijke kans verdienen om te beoordelen of een thuisplaatsing alsnog tot de mogelijkheden behoort. Daarmee is het perspectief van [voornaam minderjarige01] weer open komen te liggen. Om dit onderzoek de meeste kans van slagen te geven, is een uitbreiding van de omgang nodig, zodat de onderzoekers goed kunnen zien hoe de moeder het doet met [voornaam minderjarige01] . De GI blijft echter bij haar beleid om de omgang slechts eens per vier weken te laten plaatsvinden. Dat is niet terecht. De moeder heeft een goede samenwerking met ASVZ. De moeder staat open voor hulpverlening. De moeder zorgt voor het jongere broertje van [voornaam minderjarige01] , genaamd [naam03] , en is momenteel zwanger van haar derde kindje. De moeder erkent dat de komende periode zwaar zal worden, maar toch denkt zij dat een uitbreiding van de omgang met [voornaam minderjarige01] haalbaar is. De vriend van de moeder zal haar helpen. De gedragsproblemen die [voornaam minderjarige01] laat zien horen bij zijn leeftijd en komen juist door de beperkte omgang. De moeder maakt zich zorgen over de hechting tussen [voornaam minderjarige01] en de moeder. Mocht uit het NIFP-onderzoek volgen dat [voornaam minderjarige01] thuisgeplaatst kan worden, dan is dat met de huidige omgangsregeling een te grote stap.

Het standpunt van de GI

De GI heeft ter zitting verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder en vraagt afwijzing daarvan. Er vindt momenteel eens per vier weken begeleide omgang tussen de moeder en [voornaam minderjarige01] plaats. Zijn jongere broertje [naam03] wordt daarin meegenomen en ook de oma mz gaat soms mee. De ene keer wordt het omgangsmoment begeleid door de GI en de andere keer zijn de pleegouders aanwezig bij de omgang. De bezoeken verlopen erg onrustig voor [voornaam minderjarige01] . Tijdens de omgangsmomenten wordt gezien dat de moeder moeite heeft om [voornaam minderjarige01] te begrenzen. [voornaam minderjarige01] wordt erg druk en gaat gek doen. De moeder gaat daar om lachen en de pleegmoeder moet ingrijpen. De pleegouders geven aan dat [voornaam minderjarige01] na afloop moeilijk terug te brengen is in zijn structuur en dat hij erg moe is. Hij valt moeilijk in slaap en plast weer in zijn broek. Het komt voor dat [voornaam minderjarige01] hierdoor de volgende dag niet naar de peuterspeelzaal gaat. De GI stelt zich op het standpunt dat de moeder de afgelopen maanden onvoldoende heeft gewerkt aan de doelen. De moeder vertoont een negatieve houding jegens de hulpverlening. Daarbij komt dat de moeder de bezoekmomenten met [voornaam minderjarige01] gedurende het afgelopen half jaar drie of vier keer heeft afgezegd en verzet. De moeder krijgt binnenkort haar derde kindje, waardoor de zorgtaken van de moeder toenemen. Daar heeft de GI zorgen over. Vanwege deze onrust heeft de GI besloten om de omgang op dit moment niet uit te breiden. Voor de pleegouders is dat overigens ook niet haalbaar. Het NIFP-onderzoek dient ertoe om de mogelijkheden van de moeder in kaart te brengen. Op de uitkomsten daarvan moet niet vooruitgelopen worden. Wel wordt door de GI gekeken of de omgang vaker bij de moeder thuis kan plaatsvinden.

De beoordeling

De kinderrechter stelt vast dat bij beschikking van 29 januari 2020 een omgangsregeling van één uur per week begeleid bezoek tussen [voornaam minderjarige01] en de moeder is vastgesteld, zijnde een regeling als bedoeld in artikel 1:265f, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De moeder heeft toen een tijdlang eens per week omgang gehad met [voornaam minderjarige01] . De moeder raakte vervolgens zwanger van het broertje van [voornaam minderjarige01] , [naam03] . De kinderrechter stelt vast dat de omgangsregeling vanwege deze verandering in omstandigheden aan de zijde van de moeder blijkbaar niet meer kon worden uitgevoerd. Hierop is de omgangsregeling tussen de moeder en [voornaam minderjarige01] gedurende de afgelopen twee jaar teruggebracht naar eens per vier weken. Partijen gaan er sindsdien blijkbaar van uit dat er een omgangsregeling van eens per vier weken geldt. De moeder verzoek thans uitbreiding daarvan.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [voornaam minderjarige01] , als gevolg van de problematiek van de moeder, uit huis is geplaatst toen hij nog geen drie maanden oud was. De moeder kampte destijds met ingrijpende gebeurtenissen uit haar verleden die zij onvoldoende had verwerkt en beperkte cognitieve vermogens. De moeder is de afgelopen jaren niet in staat gebleken voldoende van de hulpverlening en begeleiding te profiteren. [voornaam minderjarige01] is inmiddels bijna vier jaar oud. Hij verblijft al drie jaar bij de pleegouders en krijgt daar de verzorging en opvoeding die hij nodig heeft. Daarnaast is er eens per vier weken contact met de moeder. Bij uitbreiding van de omgang, zoals door de moeder verzocht, dient het belang van [voornaam minderjarige01] voorop te staan. De kinderrechter is met de GI van oordeel dat de regeling van eens per vier weken contact met de moeder op dit moment het meest in het belang van [voornaam minderjarige01] is. De GI heeft voldoende onderbouwd dat de moeder, zelfs in de beperkte omgangsmomenten die zij nu heeft, aantoonbaar sturing nodig heeft. Uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken blijkt bovendien dat er zorgen bestaan over het gedrag dat [voornaam minderjarige01] vertoont na de omgang met de moeder. Hij is moeilijk terug te brengen in zijn structuur, valt moeilijk in slaap en plast in zijn broek. Ook is de kinderrechter gebleken dat de moeder in november 2022 zal bevallen van haar derde kindje. De moeder zal zich vanaf dat moment dus moeten richten op de verzorging en opvoeding van [naam03] en een pasgeboren baby. De GI heeft onweersproken gesteld dat de moeder drie tot vier van de laatste zes contactmomenten met [voornaam minderjarige01] heeft afgezegd en verzet, deels vanwege praktische belemmeringen, zoals de zorg voor [naam03] of gebrek aan geld voor vervoer, maar ook omdat de moeder zich verslapen had. Dergelijke onregelmatigheden veroorzaken onrust bij [voornaam minderjarige01] . Gelet op het voorgaande, acht de kinderrechter een uitbreiding van de contactmomenten tussen de moeder en [voornaam minderjarige01] op dit moment niet in zijn belang.
De omstandigheid dat het hof in april 2022 het NIFP opdracht heeft gegeven heeft om onderzoek naar (onder meer) de pedagogische vaardigheden van de moeder en de interactie tussen haar en [voornaam minderjarige01] te verrichten, zodat kan worden beoordeeld of een thuisplaatsing nog tot de mogelijkheden behoort, nu niet eerder een deugdelijk onderzoek daarnaar is verricht en de GI al wel heeft besloten dat het perspectief van [voornaam minderjarige01] bij de pleegouders ligt, maakt het voorgaande niet anders. Gelet op het voorgaande volgt de kinderrechter de GI in het standpunt dat het vanwege de reeds bestaande onrust bij [voornaam minderjarige01] niet in zijn belang is om vooruit te lopen op mogelijke uitkomsten van het onderzoek van het NIFP. Wel wordt door de GI getracht om de omgang vaker bij de moeder thuis te laten plaatsvinden, zodat het NIFP de evaluatie daarvan kan betrekken in het onderzoek. De kinderrechter kan het beleid van de GI met betrekking tot de locaties van de bezoekmomenten tussen de moeder en [voornaam minderjarige01] alsook de begeleiding daarvan volgen. De kinderrechter geeft betrokkenen daarbij de suggestie op dit moment niet zozeer te kijken naar een uitbreiding van de frequentie van de contacten tussen de moeder en [voornaam minderjarige01] , maar naar de wijze waarop deze contacten worden vormgegeven, opdat het contact tussen [voornaam minderjarige01] en de moeder - ook met de huidige contactfrequentie - zo betekenisvol mogelijk zal zijn.

De beslissing

De kinderrechter:
- wijst het verzoek af;
- stelt een omgangsregeling vast, inhoudende eens per vier weken omgang tussen de moeder en [voornaam minderjarige01] .
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Riege, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.