ECLI:NL:RBROT:2022:8962

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 21/3570
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van het UWV in het vaststellen van het arbeidsongeschiktheidspercentage

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M. ter Haar-Bas, en het UWV over de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser. Eiser, die als schilder werkte, had zich op 6 juli 2015 ziekgemeld vanwege nekklachten. Het UWV had in 2017 vastgesteld dat eiser 80-100% arbeidsongeschikt was, maar na een herbeoordeling in 2020 werd het percentage gewijzigd naar 66,61% per 6 augustus 2020. Eiser was het niet eens met deze wijziging en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het UWV.

De rechtbank oordeelde dat er een gebrek was in het bestreden besluit, omdat er geen spreekuurcontact had plaatsgevonden voorafgaand aan de beslissing. Dit gebrek werd echter geheeld in beroep, omdat eiser op 11 mei 2022 was gezien en onderzocht. De rechtbank concludeerde dat de medische situatie van eiser voldoende was onderkend door het UWV en dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten van zorgvuldigheid voldeden. Eiser voerde aan dat zijn gezondheid was verslechterd en dat de eerder vastgestelde beperkingen moesten worden herzien, maar de rechtbank oordeelde dat er geen objectieve medische onderbouwing was voor deze claims.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser voor 66,61% arbeidsongeschikt was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiser in beroep. De uitspraak benadrukt de rol van het UWV in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor eiser om medische onderbouwing te leveren voor zijn claims.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3570

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M. ter Haar-Bas),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV),
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Met het besluit van 12 november 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiser medegedeeld het arbeidsongeschiktheidspercentage te wijzigen naar 66,61% per 6 augustus 2020.
Bij besluit van 19 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de Skype-zitting van 6 april 2022. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde en tolk. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is op de zitting aangehouden om het UWV in de gelegenheid te stellen eiser op te roepen voor een nader onderzoek op het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Een tweede zitting is achterwege gelaten met schriftelijke toestemming van beide partijen.

Wat er aan deze procedure vooraf ging

1. Eiser werkte als schilder. Hij heeft zich op 6 juli 2015 wegens nekklachten ziekgemeld voor dit werk.
2. Vervolgens heeft het UWV de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld. Met het besluit van 5 november 2017 heeft het UWV het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 80-100% en een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
3. Eiser heeft in 2019 een herbeoordeling aangevraagd wegens toegenomen klachten.
4. De arts van het UWV heeft vervolgens eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 6 augustus 2020. Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze functies 33,39% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziek meldde. Daarom krijgt eiser per 6 augustus 2020 een WIA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 66,61%.
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt op 7 december 2020. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de eerder vastgestelde beperkingen bevestigd. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen waarin is vastgesteld dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van 66,61% ongewijzigd is gebleven.

Wat eiser vindt

6. Eiser is het niet met het UWV eens. Eiser voert aan dat hij nog steeds 80-100% arbeidsongeschikt is en dat zijn gezondheid zelfs is verslechterd. Eiser is van mening dat de FML van 2017 gehandhaafd dient te worden met dien verstande dat de beperkingen aangevuld moeten worden met de nieuwe klachten van eiser. Naast de beperkingen die zijn vastgesteld in 2017 geeft eiser te kennen dat hij ook beperkingen heeft aan zijn rug en zijn benen. Ook heeft hij pijnklachten aan zijn polsen. Verder heeft hij psychische klachten waarvoor behandeling heeft plaatsgevonden in Turkije, welke behandeling in Nederland zal worden voortgezet. De nieuwe klachten heeft hij al gemeld op 28 mei 2018 en 2 april 2019. Tot slot voert eiser aan dat hij adl-afhankelijk is en er hierdoor sprake is van geen benutbare mogelijkheden. Hierdoor stelt eiser recht te hebben op een IVA-uitkering.
7.
Ten aanzien van de arbeidsdeskundige gronden voert eiser aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat er van te voren geen aanvullend contact is geweest met eiser. Daarnaast geeft eiser aan dat de geduide functies niet haalbaar zijn, omdat deze de belastbaarheid van eiser zouden overschrijden.

Waarover het gaat in deze zaak

8. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser voor 66,61% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 6 augustus 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

9. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser met ingang van 6 augustus 2020 voor 66,61 % arbeidsongeschikt heeft gesteld. Dat doet de rechtbank door eerst te toetsen of de aangenomen medische beperkingen op de juiste wijze zijn vastgesteld.
10. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
11. De arts [1] heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Hij heeft eiser op het spreekuur gezien en onderzocht. Hij heeft beschreven dat eiser beperkingen ondervindt op het gebied van dynamische handelingen, statische houdingen en fysieke omgevingseisen.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 12 mei 2021 geconcludeerd dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig en volledig is geweest en dat de beperkingen die uit dat onderzoek naar voren zijn gekomen voldoende zijn onderkend bij het opstellen van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is inhoudelijk ingegaan op de bezwaargronden en heeft gemotiveerd welke beperkingen dienen te worden aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitvoerig gemotiveerd waarom er geen nieuwe beperkingen zijn aangenomen.
13. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen, nu hij niet is gezien door een verzekeringsarts. Naar aanleiding van het onderzoek ter zitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep alsnog een spreekuurcontact gehouden en eiser medisch onderzocht. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een verzekeringsgeneeskundig rapport van 8 juni 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zag aanleiding om de FML aan te vullen.
14. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een gebrek in het bestreden besluit, nu het bestreden besluit tot stand is gekomen zonder voorafgaand een spreekuurcontact te verrichten. Dat gebrek is echter geheeld in beroep, omdat eiser gezien en onderzocht is tijdens de spreekuur op 11 mei 2022. De rechtbank zal het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht passeren, omdat aannemelijk is dat eiser hierdoor niet wordt benadeeld. Het spreekuurcontact heeft weliswaar geleid tot een aangepaste FML, maar niet tot wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage.
Medische beoordeling
15. De arts heeft van zijn bevindingen op 26 augustus 2020 een rapport opgesteld. De arts overweegt hierin dat op basis van de bevindingen van het onderzoek en beschikbare gegevens het plausibel is dat eiser beperkt is als het gaat om zijn nek/rug en benen. In tegenstelling tot de beperkingen in 2017 is de arts van mening dat de beperkingen ten opzichte van de handen, armen en maag zijn verbeterd. De arts heeft informatie opgevraagd bij de behandelend neuroloog. De neuroloog heeft te kennen gegeven eiser voor het laatst in 2019 gezien te hebben. De neuroloog heeft niet een expliciet antwoord kunnen geven op de vraag of een verbetering in de toekomst mogelijk is, aangezien de behandeling door eiser niet is voortgezet.
16. De arts heeft aan de hand van deze informatie zelf vastgesteld dat een verbetering aannemelijk lijkt te zijn door middel van een multidisciplinair traject. Daarnaast heeft de arts vastgesteld dat de maagklachten zijn verminderd waardoor er geen/verminderde beperking dient te worden aangenomen. Gezien deze stukken worden de beperkingen van de handen in beperkte mate aangenomen. Beperkingen voortvloeiende uit de maagklachten worden geheel afwezig geacht ten opzichte van de FML in 2017.
In de FML heeft de verzekeringsarts voor dynamische handelingen, statische houdingen en functionele omgevingseisen beperkingen opgenomen.
17. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 12 mei 2021 uiteengezet waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Eiser voldoet niet aan de criteria die daarvoor zijn opgenomen in het Schattingsbesluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt verder op dat de arts het rapport zorgvuldig heeft opgesteld en bekrachtigt de aangenomen en afgewezen beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om een nieuwe FML op te stellen. Met betrekking tot de nieuwe klachten stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat deze klachten van na de datum in geding dateren en dus buiten beschouwing moeten worden gelaten.
18. Eiser voert aan dat er geen sprake is van een verbetering, maar van een verslechtering van de medische situatie. Eiser beargumenteert dat de vastgestelde beperkingen in 2017 nog aanwezig zijn en de beperkingen dienen te worden aangevuld nu de klachten zijn toegenomen en ook klachten zijn bijgekomen. Het UWV zou dan ook onterecht aangenomen hebben dat de beperkingen uit 2017 zijn verminderd en er geen reden zou bestaan voor het aannemen van meer beperkingen.
19. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het beroepschrift een reactie gegeven op de beroepsgronden in de rapporten van 24 augustus 2021 en 22 februari 2022. Naar aanleiding van de zitting heeft er alsnog een medisch spreekuur met de verzekeringsarts bezwaar en beroep plaatsgevonden en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep medische informatie opgevraagd. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 8 juni 2022. Ten aanzien van de armklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat deze al voldoende worden ondervangen door de aangenomen beperkingen. Ook wordt aan de klachten die voortvloeien uit spondylartrose met hernia voldoende tegemoetgekomen met de vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet wel aanleiding om beperkingen aan te nemen ten aanzien van deadlines en productiepieken en hoog handelingstempo op grond van milde psychische beperkingen.
20. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een arts, dan moet hij of zij dat onderbouwen met (andere) medische stukken. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing van de klachten die eiser ervaart op 6 augustus 2020.
21. Ten aanzien van de nieuwe klachten aan de pols heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat deze na datum in geding zijn. Immers, blijkt uit het huisartsjournaal dat voor het eerst in juni 2021 de rechter polsklachten zijn vermeld. Deze toelichting is voor de rechtbank begrijpelijk. Nu de klachten voor het eerst na datum in geding zijn gemeld, is het niet mogelijk om deze klachten mee te nemen in het onderzoek van datum in geding.
22. Ten aanzien van eisers stelling dat hij adl-afhankelijk zou zijn, overweegt de rechtbank dat iemand adl-afhankelijk is indien deze niet zelfstandig kan eten, drinken, wassen en aankleden. [2] Eiser heeft zelf kenbaar gemaakt zelfstandig te kunnen eten, drinken en douchen. Van een dergelijke situatie is bij eiser dan ook geen sprake.
De arbeidskundige beoordeling
Zorgvuldigheid
23. Eiser voert aan dat het onderzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat hij geen contact heeft opgenomen met eiser. De rechtbank is van oordeel dat enkel het feit dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen contact heeft gehad met eiser, niet tot onzorgvuldigheid leidt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is immers niet verplicht om contact op te nemen met eiser. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep meermalen op 8, 11, 22, 24 en 25 september 2020 zonder succes contact heeft proberen te zoeken met eiser. [3]
Functies
24. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van de FML functies (beroepen/werkzaamheden) gezocht die eiser met zijn medische beperkingen in theorie nog kan doen. Het gaat om:
- (264 122) Machinaal metaalbewerkers (exl. bankwerk);
- (111 220) Medewerker intern transport;
- (111 180) Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten).
25. Aan de hand van de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 21 juni 2022 geconcludeerd dat de eerder vastgestelde functies nog steeds geschikt zijn.
26. Eiser voert aan dat hij de geduide functies niet kan uitoefenen, nu deze functies zijn belastbaarheid zouden overschrijden. Tevens stelt eiser dat deze functies niet geschikt zijn nu hij de Nederlandse taal niet beheerst en hierdoor de gestelde interne opleiding niet kan volgen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 25 september 2020, 1 maart 2022 en 21 juni 2022 voldoende uitgelegd waarom deze functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiser. Tevens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd dat er sprake is van een praktische interne opleiding die bestaat uit een dag instructie/toekijken en een dag om zich het werk eigen te maken. Het begrijpen van eenvoudige mondelinge instructies valt binnen de aanwezig geachte vaardigheden van de Nederlandse taal. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk.
27. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat eiser in staat is de functies te vervullen.
28. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser op 6 augustus 2020 met deze functies 33,39% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als stratenmaker, zodat eiser voor de overige 66,61% arbeidsongeschikt is.

Conclusie van de rechtbank

29. Het UWV heeft de WIA‑uitkering van eiser per 6 augustus 2020 daarom terecht bepaald op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 66,61%. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.
30. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.518,- voor verleende bijstand [4] en € 49 voor het betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. Deve, griffier op 20 oktober 2022.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het sociaal medisch oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts
2.Zie ook CRvB: ECLI:NL:CRVB:2009:BK6380
3.Zie p. 5 van het arbeidsdeskundig rapport van 25 september 2020.
4.Een punt voor het indienen van een beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 759,- per punt en een wegingsfactor 1.