ECLI:NL:RBROT:2022:8944

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/639425 / JE RK 22-1320
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezagsbeëindiging en overdracht naar vrijwillig kader in kinderbeschermingszaak

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 15 september 2022, wordt een verzoek tot gezagsbeëindiging behandeld. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht het gezag van de ouders over de kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2] te beëindigen en de GI JBwest tot voogdes te benoemen. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de ouders, pleegouders en vertegenwoordigers van de betrokken instanties aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de ouders niet in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen. De kinderen zijn sinds 2019 onder toezicht gesteld en verblijven sinds 2020 in een pleeggezin. De rechtbank oordeelt dat de huidige situatie van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet langer passend is, maar dat een gezagsbeëindigende maatregel op dit moment niet noodzakelijk is. De ouders zijn betrokken bij de hulpverlening en er is positief contact met de pleegouders. De rechtbank houdt de beslissing op het verzoek van de Raad aan, om te bezien of de ouders en pleegouders in staat zijn om gezamenlijk beslissingen over de kinderen te nemen zonder regie van de GI. De Raad wordt verzocht om uiterlijk twee weken voor de volgende zitting te rapporteren over de stand van zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaaknummer: C/10/639425 / JE RK 22-1320
datum uitspraak: 15 september 2022

Beschikking van de rechtbank over een verzoek tot gezagsbeëindiging

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2013 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen: [naam kind 1] ,

[naam kind 2] ,

geboren op [geboortedatum kind 2] 2017 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen: [naam kind 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam 1] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats 1] ,

[naam 2] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats 2] ,

[naam 3]

hierna te noemen: de pleegmoeder, wonende te [woonplaats 3] ,

[naam 4]

hierna te noemen: de pleegvader, wonende te [woonplaats 4] ,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen: de GI JBRR, gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 7 juni 2022, ingekomen bij de griffie op 8 juni 2022;
  • het e-mailbericht van de GI JBRR van 17 augustus 2022.
Op 19 augustus 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
  • de moeder;
  • [naam 5] , namens de Raad;
  • [naam 6] , namens de GI JBRR;
  • [naam 7] en [naam 8] , namens de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, regio Zeeland (hierna: de GI JBwest).
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
  • de vader;
  • de pleegouders.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 18 maart 2019 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 18 maart 2023.
Sinds september 2019 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Ook deze maatregel is daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 18 maart 2023.
Sinds maart 2020 verblijven [naam kind 1] en [naam kind 2] in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.
De GI JBwest heeft zich bij brief van 25 mei 2022 bereid verklaard om de voogdij over [naam kind 1] en [naam kind 2] te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de ouders te beëindigen en de GI JBwest tot voogdes over [naam kind 1] en [naam kind 2] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Het standpunt van verzoeker

De Raad heeft het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht.
[naam kind 1] en [naam kind 2] staan sinds enkele jaren onder toezicht van de GI JBRR. [naam kind 1] heeft speciale opvoedbehoeften en dit vraagt veel van zijn opvoeders. In de afgelopen jaren is gebleken dat de ouders niet kunnen aansluiten bij de behoeften van de kinderen. De GI heeft in 2020 bepaald dat een thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort. Vanaf dat moment is niet meer gewerkt aan een thuisplaatsing van de kinderen. Voor de kinderen moet er duidelijkheid komen over hun toekomstperspectief. Het perspectief van de kinderen ligt volgens de Raad in het huidige pleeggezin. Met name voor [naam kind 1] is de emotionele toestemming van beide ouders om in het pleeggezin te mogen blijven wonen van belang. De Raad vindt het belangrijk dat het contact tussen de ouders en de kinderen wordt voortgezet, daarbij rekening houdend met de behoeften van de kinderen. De voogdij moet bij een professionele instantie worden belegd, zodat het positieve contact tussen de ouders en de pleegouders niet op het spel wordt gezet en de GI de (verdere) hulpverlening kan organiseren.

De standpunten van belanghebbenden

De GI JBRR heeft de Raad verzocht om onderzoek te verrichten naar een gezagsbeëindigende maatregel. Dat is het protocol als er een kernbesluit is genomen over het perspectief van de kinderen. Vanaf de start van de ondertoezichtstelling is voor de ouders duidelijk geweest wat er nodig was om weer zelf de zorg en opvoeding van de kinderen op zich te kunnen nemen. Voor de vader was dit hulp gericht op zijn alcoholverslaving, voor de moeder een verblijf in een voorziening voor beschermd wonen en GGZ-hulp. Uit het rapport van de Raad volgt wat hiervan het resultaat is geweest. In december 2020 heeft de GI JBRR het perspectief van [naam kind 1] en [naam kind 2] bepaald, en dat is dat het perspectief niet bij de ouders ligt. Er is vervolgens niet meer toegewerkt naar een thuisplaatsing.
Het contact tussen de ouders en de pleegouders is goed. De ouders worden betrokken bij de belangrijke momenten in het leven van de kinderen. Hoewel de moeder haar kinderen mist, belast zij hen daarmee niet. Op dit moment krijgt [naam kind 1] hulpverlening vanuit Kiek Zeeland. De ouders werken mee aan de hulpverlening. Er wordt gewerkt aan het levensverhaal van [naam kind 1]. De ouders worden hierbij betrokken en zijn onderdeel van zijn traumabehandeling.
De GI JBRR vindt het belangrijk dat er duidelijkheid komt voor [naam kind 1] en [naam kind 2] over de vraag waar zij verder zullen gaan opgroeien. Een gezagsbeëindigende maatregel zal niet leiden tot een wijziging van de bezoekfrequentie. De huidige bezoekregeling is in het belang van de kinderen en de GI JBRR wil daarvoor nu aan vasthouden, in afwachting van de resultaten van de traumabehandeling van [naam kind 1]. Een overdracht naar het vrijwillige kader acht de GI JBRR op dit moment niet aan de orde, met name omdat onduidelijk is wat er volgt uit de traumabehandeling van [naam kind 1]. Ook moet er niet te veel druk en verantwoordelijkheid worden gelegd bij de ouders en de pleegouders. De plaatsing van de kinderen in het pleeggezin moet niet op het spel worden gezet. Hoewel onduidelijk is hoe het behandeltraject van [naam kind 1] zal verlopen en wat over zes maanden de stand van zaken zal zijn, staat de GI JBRR wel achter het voorstel om de beslissing op het verzoek van de Raad aan te houden. Het is belangrijk dat ook de vader en de pleegouders hun standpunt naar voren kunnen brengen, gelet op de verstrekkende gevolgen van het verzoek.
De moeder heeft naar voren gebracht dat er sinds december 2020 niet meer is gewerkt aan een thuisplaatsing van de kinderen. Zij vindt dat zij sinds dat moment ook geen kansen meer heeft gekregen om zichzelf te kunnen bewijzen. Desondanks is de moeder dankbaar dat [naam kind 1] en [naam kind 2] samen in het huidige pleeggezin verblijven. Als een thuisplaatsing niet mogelijk is, dan wil de moeder dat de kinderen in dit pleeggezin opgroeien. De moeder kan de kinderen hiervoor haar emotionele toestemming geven. Zij heeft de kinderen al duidelijk gemaakt dat hun toekomst in het pleeggezin ligt en dat het goed is dat zij daar blijven wonen. De moeder zal wel altijd betrokken blijven. Zij heeft positief contact met de pleegouders en met Kiek Zeeland.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Vast staat dat de ouders hun gezag niet misbruiken (lid 1 onder b van art. 1:266 BW).
Om te beoordelen of het verzoek van de Raad voldoet aan het bepaalde onder a van lid 1 van art. 1:266 BW dienen bij het nemen van de beslissing, gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, de belangen van het kind voorop te staan.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [naam kind 1] en [naam kind 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij staan sinds maart 2019 onder toezicht van de GI JBRR in verband met de zorgen in hun opvoedomgeving. De kinderen zijn getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. Bij beide ouders is sprake van persoonlijke problematiek. De moeder kampt met psychische (borderline)problematiek en er was sprake van middelengebruik. Bij de vader bestonden er zorgen over zijn alcoholgebruik. Na een suïcidepoging van de moeder zijn de kinderen in september 2019 met spoed uit huis geplaatst. Sinds maart 2020 verblijven de kinderen in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.
Bij [naam kind 1] is sprake van een taalachterstand. Hij gaat naar het speciaal basisonderwijs en krijgt logopedie. Het gaat op dit moment goed op school en hij groeit enorm. Het is zorgelijk dat [naam kind 1] moeite heeft om prikkels te verwerken, dat hij vanuit het niets erg boos kan worden en dat hij last kan hebben van driftbuien. Ook vertoont hij signalen die wijzen op hechtings-problematiek. Bij [naam kind 1] komt naar voren dat hij onduidelijkheid ervaart over zijn perspectief; hij maakt zich zorgen of hij in het pleeggezin mag blijven wonen. [naam kind 1] volgt spel- en traumatherapie bij Kiek Zeeland.
[naam kind 2] lijkt zich op dit moment leeftijdsadequaat te ontwikkelen, maar gezien wordt dat zij in het pleeggezin en op school de grenzen opzoekt en dat zij zo nu en dan sturing nodig heeft in het contact met anderen. De pleegouders bieden de kinderen een veilige en stabiele opvoedomgeving en zij zijn in staat om aan te sluiten bij hun opvoedbehoeften.
Na de uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn er bodemeisen gesteld waaraan de ouders moesten voldoen om toe te kunnen werken naar een thuisplaatsing van de kinderen. Gebleken is dat de noodzakelijk geachte hulpverlening voor de ouders onvoldoende van de grond is gekomen, dan wel dat de ouders onvoldoende hebben kunnen profiteren van de hulpverlening. Hierdoor bleven de zorgen over de persoonlijke problematiek van de ouders, en daarmee de zorgen over de veiligheid van de kinderen in de opvoedsituatie bij de ouders, in stand en kon niet toegewerkt worden naar een thuisplaatsing. De ouders worden onvoldoende in staat geacht om aan te sluiten bij de specifieke opvoedbehoeften van de kinderen, in het bijzonder bij die van [naam kind 1] .
De rechtbank concludeert dat de ouders niet in staat zijn gebleken om - binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn - de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding weer zelfstandig op zich te nemen. Het perspectief van [naam kind 1] en [naam kind 2] ligt bij de pleegouders en de rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat de plaatsing in het pleeggezin wordt voortgezet en bestendigd. Het is belangrijk dat er voor alle betrokkenen duidelijkheid komt over de plek waar de kinderen verder zullen gaan opgroeien.
Het voorgaande maakt dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet langer passende maatregelen zijn, omdat deze kinderbeschermingsmaatregelen zijn gericht op een terugplaatsing van de kinderen bij de ouders. Een beëindiging van het ouderlijk gezag is echter een maatregel die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder waarvan het gezag wordt beëindigd als van de minderjarige waarover het gezag wordt uitgeoefend. Blijkens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de maatstaf van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) voor gezagsbeëindiging anders dan die van artikel 1:266 BW. Uit artikel 8 EVRM volgt ook het vereiste dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel (het subsidiariteitsbeginsel). Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (het proportionaliteitsbeginsel).
Hoewel uit de overgelegde stukken volgt dat de moeder ambivalent is in het accepteren van de plaatsing van de kinderen, heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling duidelijk aangegeven dat zij de plaatsing in het huidige pleeggezin accepteert en dat zij in staat is om de kinderen haar emotionele toestemming te geven voor deze plaatsing. Op grond van de stukken lijkt ook de vader de plaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in het pleeggezin te accepteren. Van problemen in de uitoefening van het gezag over de kinderen is niet gebleken; de ouders zijn betrokken, werken mee aan de noodzakelijke hulpverlening voor de kinderen en verlenen waar nodig hun toestemming ten aanzien van gezagsbeslissingen. De moeder houdt zich aan alle afspraken met betrekking tot de bezoekmomenten. Ook is sprake van positief contact tussen de ouders en de pleegouders. De pleegouders betrekken de ouders bij de belangrijke momenten in het leven van de kinderen.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op dit moment onvoldoende vast dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is om de gewenste duidelijkheid over het toekomstperspectief van [naam kind 1] en [naam kind 2] te bewerkstelligen. Er is op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat de ouders hun ouderrol niet op eenzelfde wijze, te weten als ouders op afstand, in een vrijwillig kader kunnen blijven uitoefenen. Dat een gezagsbeëindiging van de ouders de kinderen, en dan met name [naam kind 1] , meer duidelijkheid zal geven over hun verblijf in het pleeggezin, is onvoldoende onderbouwd en is ook niet gebleken. De kinderen zijn zich, gezien hun jonge leeftijd, niet bewust van wat het ouderlijk gezag inhoudt en wat de gevolgen van een gezagswijziging zullen zijn. De rechtbank weegt verder het standpunt van de pleegzorgwerkster van Timon Pleegzorg in haar oordeel mee, die aangeeft een gezagsbeëindigende maatregel niet nodig te vinden.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om de beslissing op het verzoek van de Raad aan te houden tot de hierna te noemen datum. Daarbij zal tegen het eind van de aanhoudingsperiode moeten worden bekeken of een zodanige situatie is bereikt waarin de ouders en de pleegouders, zonder regie van de GI, in staat zijn om gezamenlijk beslissingen over de kinderen te nemen. In het geval van een overdracht naar het vrijwillig kader is het van belang dat bij de ouders sprake is van een duurzame aanvaarding van de plaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de pleegouders, waarbij zij de kinderen hun emotionele toestemming blijven geven om bij de pleegouders op te groeien. Het verloop en de resultaten van het behandeltraject van [naam kind 1] bij Kiek Zeeland, dat in de komende periode zal worden voortgezet en waarbij ook de ouders betrokken zullen worden, zullen hierbij van belang zijn.
De Raad wordt verzocht de rechtbank uiterlijk twee weken voor de hierna te noemen datum schriftelijk te rapporteren over de stand van zaken en verdere processuele wensen, met afschrift aan de belanghebbenden.
De rechtbank ziet aanleiding om voor de verdere mondelinge behandeling de pleegzorgwerkster van Timon Pleegzorg op te roepen als informant.

De beslissing

De rechtbank:
houdt het verzoek van de Raad aan en bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI JBRR, de GI JBwest en de overige belanghebbenden in deze zaak zal plaatsvinden op
7 februari 2023 te 13:30 uurin het gerechtsgebouw te
Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.J. van Dijk, voorzitter tevens kinderrechter, en mrs. A.A.J. de Nijs en J.S. van den Berge, kinderrechters;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI JBRR, de GI JBwest en de overige belanghebbenden;
verzoekt de Raad uiterlijk twee weken voor de genoemde datum de rechtbank (met afschrift aan de belanghebbenden) de verzochte briefrapportage te doen toekomen;
gelast de oproeping van [naam 9], pleegzorgwerkster Timon, als informant.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. van Dijk, voorzitter, en mrs. A.A.J. de Nijs en
R.R. Warmerdam, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.