ECLI:NL:RBROT:2022:8688

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
10/730010-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van de handel in cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne met bewijsverweer

Op 14 oktober 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de handel in cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne. De verdachte, geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01], werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Vedder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn broer, [naam medeverdachte01], in de periode van augustus 2019 tot en met januari 2020 betrokken was bij de handel in cocaïne. Dit bleek uit anonieme meldingen, telefoongegevens en getuigenverklaringen. De verdachte werd op 16 januari 2020 aangehouden, waarbij in zijn woning cocaïne werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van een deel van de aangetroffen cocaïne, waarvan niet kon worden vastgesteld dat deze aan de verdachte toebehoorde.

De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 78 dagen, gelijk aan de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht, en een taakstraf van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank motiveerde de straffen aan de hand van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank besloot de taakstraf te verlagen in verband met de psychische problemen van de verdachte, die de uitvoering van een forse taakstraf moeilijk uitvoerbaar maakten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/730010-20
Datum uitspraak: 14 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] ,
gemachtigd raadsman mr. J.W. Vedder, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 september 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde (de handel in cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 78 dagen met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 240 uren (te vervangen door 120 dagen hechtenis);
  • de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van beide ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Feit 1
Het in het dossier genoemde telefoonnummer [telefoonnummer01] kan niet worden gekoppeld aan de verdachte. Dat geldt ook voor de in de woning aangetroffen telefoons, aangezien die pas twaalf dagen na de aanhouding van de verdachte zijn gevonden. Voorts is de getuige [getuige01] onvoldoende betrouwbaar en kunnen ook de verklaringen van de overige getuigen niet voor het bewijs worden gebezigd, waarbij zij opgemerkt dat de verdachte door geen van hen wordt herkend.
Feit 2 (aanwezig hebben cocaïne)
Aangevoerd is dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de aangetroffen cocaïne aan de verdachte toebehoorde.
Subsidiair is aangevoerd dat het in de tenlastelegging opgenomen gewicht het brutogewicht betreft. Er dient in ieder geval vrijspraak te volgen van de hoeveelheid.
4.2.
Standpunt officier van justitie
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat de in de tenlastelegging opgenomen hoeveelheid weliswaar het brutogewicht betreft, maar dat er op twee plaatsen cocaïne is aangetroffen en dat de totale hoeveelheid hoger is dan die genoemd in de tenlastelegging. De ten laste gelegde hoeveelheid kan daarom wel bewezen worden.
4.3.
Beoordeling
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, die op de terechtzitting niet ter discussie hebben gestaan en daarom zonder nadere motivering kunnen dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Naar aanleiding van anonieme meldingen is de politie een onderzoek gestart naar de broers [verdachte01] en [naam medeverdachte01] . Zij zouden handelen in cocaïne, die zij afleverden in een grijze auto.
Gedurende het onderzoek is het vermoeden ontstaan dat het telefoonnummer [telefoonnummer01] bij hen in gebruik is geweest, waarna de historische gegevens van het nummer zijn opgevraagd. Hieruit is gebleken dat er met het nummer gedurende de periode van 1 december 2019 tot en met 10 januari 2020 veelvuldig contact is geweest met diverse telefoonnummers. De politie heeft onderzoek gedaan naar deze nummers en heeft geconcludeerd dat het vrijwel uitsluitend om cocaïnegebruikers ging die verklaarden via genoemd telefoonnummer drugs te bestellen. Zij verklaarden drugs te kopen bij twee Marokkaanse broers die een grijze auto gebruikten. Aan de ondervraagde personen zijn foto’s getoond van de verdachten en een derde, en een aantal van hen herkende één van de of beide verdachten.
Op 16 januari 2020 heeft de politie de verdachte aangehouden in zijn woning en deze woning doorzocht. In de door hem gebruikte slaapkamer werd in een jaszak zijn pinpas en rijbewijs en een plastic zakje met daarin gripzakjes cocaïne aangetroffen. In dezelfde slaapkamer werd in een vest in de kledingkast tevens een zakje met daarin gripzakjes cocaïne aangetroffen.
Na de aanhouding van de verdachte bleek het nummer eindigend op [nummer01] nog gebruikt te worden, tot 21 januari 2020, waarna de dealers volgens een getuige van nummer zijn gewisseld. Op 28 januari 2020 heeft de politie daarom wederom de woning doorzocht en de broer van de verdachte, [naam medeverdachte01] , aangehouden. Tijdens deze doorzoeking werden diverse mobiele telefoons aangetroffen. Er werden onder andere vier telefoons aangetroffen in de slaapkamer van de broers en drie in de Airfryer in de keuken. Voorts werd in de slaapkamer van de verdachten, in een kussen, een handgeschreven lijst gevonden met daarop een aantal telefoonnummers.
Met een aantal van de bij de doorzoeking aangetroffen telefoons bleken berichten te zijn verzonden en ontvangen die vermoedelijk zien op de handel in verdovende middelen. Zo waren er inkomende berichten met inhoud zoals: “Hi, do you have speed?” en “Hi bro, I need 1g koko, You have?” en werden berichten verzonden met daarin: “I can only come for 50, but you will really like it”; “I will give you extra bro, and its really good stuff” en “Yo bro, you need something today?”. Ook werden er ontmoetingen georganiseerd. De gebruiker van een van de telefoons stuurde bovendien in een aantal berichten: “Je kan me opslaan als [naam01] ”, welke naam tevens door een getuige werd genoemd bij de foto van verdachte [naam medeverdachte01] . Voorts kwam een deel van de contacten in de telefoons overeen met de contacten van het nummer eindigend op [nummer01] , alsook met de nummers op de aangetroffen handgeschreven lijst.
Zowel door de getuigen als in de meldingen is omschreven vanuit wat voor voertuig de verdachten drugs zouden dealen. Het zou gaan om een grijze Toyota Yaris met kenteken [kenteken01] en een grijze Seat Ibiza met kenteken [kenteken02] . Gebleken is dat de zus van de verdachten de betreffende Toyota Yaris op haar naam heeft staan en dat deze in het verleden op naam van de verdachte heeft gestaan, en dat de Seat Ibiza op naam staat van [naam medeverdachte01] .
Voornoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, oordeelt de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich in de periode van augustus 2019 tot en met januari 2020, samen met zijn broer [naam medeverdachte01] , bezig heeft gehouden met de handel in cocaïne. Uit de inhoud van de op de telefoons aangetroffen gesprekken, samengenomen met de verklaringen en herkenningen van getuigen, kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachten het telefoonnummer eindigend op [nummer01] in gebruik hadden. Via dit nummer werd drugs bij hen besteld, die door henzelf of een koerier werd afgeleverd met de grijze Toyota Yaris of Seat Ibiza. Dat niet alle getuigen de verdachte herkennen, doet aan voorgaande niet af. Gelet op het feit dat er steeds gesproken wordt over twee Marokkaanse broers en [naam medeverdachte01] wordt herkend als een van hen, is ook ten aanzien van de verdachte voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van de aangetroffen drugs op 16 januari 2020 zal de rechtbank de verdachte gedeeltelijk vrijspreken. Niet kan worden vastgesteld of de in het vest uit de kledingkast aangetroffen hoeveelheid cocaïne aan de verdachte toebehoorde, nu ook [naam medeverdachte01] van deze kamer gebruikmaakte. Dat is anders bij de cocaïne in de jas: in de jaszak zaten tevens een bankpas en rijbewijs op naam van verdachte. Wel gaat de rechtbank uit van een lager netto gewicht, zodat de rechtbank enkel ‘een hoeveelheid’ bewezen zal verklaren.
4.4.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 16 januari 2020 te [plaats01], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en vervoerd, ongeveer een of meer (gebruikers)hoeveelheden cocaïne, , zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 16 januari 2020 te [plaats01] opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met zijn broer over een periode van tenminste twee maanden bezig gehouden met de handel in cocaïne. Daarnaast heeft hij cocaïne in huis gehad.
Het moge voor zich spreken dat harddrugs zoals cocaïne, ook vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid. Bovendien gaat de handel in en verspreiding van cocaïne gepaard met verschillende vormen van andere criminaliteit in binnen- en buitenland, met schade voor de samenleving tot gevolg. De verdachte heeft zich hier niets van aan getrokken en was enkel gericht op zijn eigen geldelijk gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 augustus 2022. Dit rapport houdt samengevat het volgende in.
Het toezicht van de verdachte is gestart op 16 april 2020. Tot en met augustus 2020 was sprake van goed lopend toezicht. Hij stelde zich begeleidbaar op, was voornemens om een opleiding te volgen en er waren geen nieuwe politiemeldingen.
Sinds september 2020 was er een negatieve gedragsverandering zichtbaar bij de verdachte. Hij stelde zich recalcitrant op en was niet of moeilijk bereikbaar voor de reclassering. Hij heeft officiële waarschuwing gekregen, zonder effect.
In januari 2021 werd de reclassering door de zus van de verdachte geïnformeerd over de opname van de verdachte in de gesloten kliniek Fivoor. In maart 2021 is hij daar ontslagen met als doel stabilisatie middels ambulante begeleiding door GGZ Delfland. In de periode na de opname was er sprake van gedragsverandering. De verdachte stelde zich meewerkend en vriendelijk op.
In april 2021 is de verdachte vanwege verbale agressie ten gevolgen van drugsgebruik door zijn familie afgezet bij de behandelinstelling GGZ Delfland. Op 29 april 2021 volgde een melding van brandstichting. Hij zou in de behandelinstelling GGZ Delfland zijn matras in brand gestoken hebben en hij is op grond hiervan aangehouden.
De verdachte is op 20 augustus 2021 vanuit detentie overgeplaatst naar FPA Den Dolder.
Gedurende zijn verblijf aldaar heeft de verdachte meerdere waarschuwingen gekregen vanwege het niet meewerken aan de behandeling en positieve urine controles (softdrugs). Tevens waren er vermoedens van handel in drugs door de verdachte binnen de instelling.
Op 23 oktober 2021 heeft de behandelverantwoordelijke verzocht om per direct de schorsing op te heffen en de verdachte terug te plaatsen naar een PI. Hij was ondanks veel pogingen niet in behandeling en had een zeer gevaarlijke situatie op de afdeling gecreëerd.
De verdachte heeft de periode van 26 oktober 2021 tot en met 26 november 2021 in preventieve hechtenis doorgebracht. Na zijn detentieperiode was hij moeilijk of niet bereikbaar voor de Reclassering.
Na contact met zijn advocaat is er sinds februari 2022 sprake van frequent meldplichtcontact. De indruk sindsdien is dat de verdachte in zijn antwoorden kort en bondig is, meewerkend is maar gesloten.
Psycholoog [naam02] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 juni 2020. De psycholoog heeft onder andere de volgende conclusies getrokken.
Onderzochte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de
vorm van een normoverschijdend-gedragsstoornis, met begin in de adolescentie, met
beperkte prosociale emoties. Dit was ook ten tijde van het ten laste gelegde het geval. Er kan geen doorwerking van de stoornis in het ten laste gelegde worden aangetoond. Aldus wordt geadviseerd om dit ten laste gelegde – indien bewezen – de verdachte volledig toe te rekenen.
Ter terechtzitting heeft de raadsman toegelicht dat de verdachte momenteel niet in behandeling is bij een kliniek, maar dat zijn familie en de politie hem in het oog houden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 16 januari 2020 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in deze zaak geen bijzondere omstandigheden.
Tussen 16 januari 2020 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim twee jaar en acht maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, doet zich een overschrijding van de redelijke termijn voor als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim acht maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, zal de rechtbank dit compenseren in de strafmodaliteit. De rechtbank zal in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, een taakstraf opleggen.
Straffen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Gelet op het tijdsverloop, alsook de eis van de officier van justitie in acht nemend, zal de rechtbank afzien van een gevangenisstraf voor langere duur dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
In plaats daarvan zal de rechtbank een taakstraf opleggen.
De eerder besproken persoonlijke omstandigheden en psychische toestand van de verdachte spelen een rol bij de bepaling van de straf. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om een lagere taakstraf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd. De reden hiervoor is dat de genoemde psychische problemen de uitvoering van een forse taakstraf moeilijk uitvoerbaar maken. De rechtbank zal daarom een gedeelte van de taakstraf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk deel ziet er tevens toe de verdachte in de toekomst ervan te weerhouden strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal daarom een taakstraf van 200 uur opleggen, waarvan 100 uur voorwaardelijk.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 78 (achtenzeventig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
bepaalt dat
van deze taakstraf een gedeelte, groot 100 (honderd) uren, subsidiair 50 (vijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en R.J.P. Ferwerda, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Voogel-van Buuren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 oktober 2022.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 16 januari 2020 te [plaats01], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer een of meer (gebruikers)hoeveelheden cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 16 januari 2020 te [plaats01] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 31,46 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.