ECLI:NL:RBROT:2022:8628

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
FT EA 22/667 en FT EA 22/668
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing dwangakkoord en saneringskrediet in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft verzoeker op 26 juli 2022 een verzoek ingediend om een dwangakkoord te verkrijgen met betrekking tot zijn schulden. Dit verzoek was gericht aan één specifieke schuldeiser, [naam 1], de ex-partner van verzoeker, die weigerde in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft op 19 september 2022 uitspraak gedaan. Verzoeker heeft elf schuldeisers, met een totale vordering van € 24.982,99. Hij heeft een schuldregeling aangeboden die voorziet in een betaling van 8,71% aan de preferente schuldeisers en 4,35% aan de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling het maximaal haalbare is, gezien de financiële situatie van verzoeker, die voor 55 tot 65% arbeidsongeschikt is verklaard en afhankelijk is van een WIA-uitkering.

Tijdens de zitting op 12 september 2022 is de beschermingsbewindvoerder van verzoeker gehoord, evenals de betrokken partijen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van verzoeker en de andere schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan die van [naam 1], die zich tegen de regeling verzette. De rechtbank heeft geoordeeld dat het voorstel goed gedocumenteerd en getoetst is door een onafhankelijke partij, en dat de vordering van [naam 1] slechts 3% van de totale schuldenlast bedraagt. De rechtbank heeft het verzoek om [naam 1] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en haar veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat verzoeker niet in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.

De rechtbank heeft hiermee een gedwongen schuldregeling afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 19 september 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 26 juli 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten: [naam 1], de ex-partner van verzoeker, die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 12 september 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • [verzoeker], verzoeker;
  • mevrouw A. van Driel, werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer N.A. Belo, werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • [naam 1], vergezeld door haar vriendin [naam 2].
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift elf schuldeisers, die in totaal één preferente en zestien concurrente vorderingen op verzoeker hebben. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 24.982,99 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 29 maart 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 8,71 % aan de preferente schuldeisers en 4,35 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn WIA-uitkering. Verzoeker is voor 55 tot 65 % arbeidsongeschikt verklaard. In de eindrapportage van het UWV is aangegeven dat verzoeker graag wil werken, maar dat hij – gelet op zijn medische klachten en persoonlijke omstandigheden – niet in staat is om te werken. Naar aanleiding daarvan heeft het UWV verzoeker ook voor het overige deel ontheven van arbeids-/sollicitatieverplichting. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Ter zitting heeft de beschermingsbewindvoerder aangegeven dat verzoeker thans twee betalingsregelingen heeft lopen, welke komen te vervallen indien het dwangakkoord wordt aangewezen. Er is geen reden om de ingangsdatum te wijzigen, aangezien verzoeker het bedrag van het saneringskrediet binnen de termijn moet hebben afbetaald. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat dat niet gaat lukken.
Verzoeker heeft ter zitting, in reactie op het verweer van [naam 1], verklaard dat hij inderdaad een aantal jaar geleden in een schuldregelingstraject heeft gezeten. Volgens verzoeker is het traject vroegtijdig beëindigd omdat hij de vordering van [naam 1] volledig heeft betaald en zij dit aan de Rabobank heeft gemeld. Dit is de reden geweest dat de Rabobank is gestopt met de regeling, waarna verzoeker vervolgens een eigen regeling met de Rabobank is overeengekomen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Tien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [naam 1] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 748,86 op verzoeker, welke 3 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

[naam 1] heeft – kort weergegeven – het volgende verweer gevoerd. Het aangeboden bedrag is te laag, waarbij zij erop wijst dat verzoeker een duur abonnement heeft voor telefoon en televisie. Verder heeft [naam 1] zich op het standpunt gesteld dat er al eerder een schuldregelingstraject heeft plaatsgevonden, welke vroegtijdig is beëindigd. Zij begrijpt niet dat verzoeker nu weer gebruik kan maken van een schuldregeling.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100 % van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam 1] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam 1] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [naam 1] een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 3 %.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk tien van de elf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Sociale Dienst Drechtsteden. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker is voor 55 tot 65 % arbeidsongeschikt verklaard en ontvangt een WIA-uitkering. Daarnaast heeft het UWV verzoeker – mede gelet op zijn gezondheidsklachten en persoonlijke omstandigheden – ook voor het overige deel ontheven van de arbeids- en sollicitatieverplichting. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen. Ter zitting heeft [naam 1] aangevoerd dat het vrij te laten bedrag (hierna: VTLB) te hoog is en dat indien verzoeker zijn abonnement zou opzeggen er een hogere afloscapaciteit zou ontstaan. Dit is echter onjuist. Op basis van de normen van het NVVK wordt de afloscapaciteit, zijnde het bedrag dat een persoon maximaal beschikbaar kan stellen voor de aflossing van de schulden, vastgesteld door het inkomen te verminderen met het VTLB. Voor kosten die betrekking hebben op telefoon en televisie vindt in het VTLB geen correctie plaats. Verzoeker heeft een inkomen van € 1.016,43 per maand en het VTLB is vastgesteld op € 1.072,96. Verzoeker heeft dus geen afloscapaciteit. Niet is gebleken dat het VTLB is vastgesteld met andere regels of gegevens dan volgens de algemene uitgangspunten en normen van het NVVK van wordt uitgaan. Het voorstel is dan ook te beschouwen als het maximaal haalbare.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Dat verzoeker eerder een minnelijk schuldregelingstraject heeft doorlopen welke vroegtijdig is beëindigd staat niet aan toewijzing van het verzoek in de weg. Verzoeker heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de regeling destijds is beëindigd door Rabobank, omdat zij van [naam 1] het bericht had gekregen dat verzoeker de vordering van [naam 1] volledig had voldaan. Vervolgens heeft Rabobank een separate regeling getroffen met verzoeker, welke regeling door verzoeker is nagekomen. Het is de rechtbank (ook overigens) niet gebleken dat verzoeker de problemen die aanleiding waren tot de problematische schulden niet onder controle heeft of dat er anderszins redenen zijn om aan te nemen dat verzoeker niet een tweede kans verdient voor een minnelijke regeling.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [naam 1], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [naam 1] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[naam 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [naam 1] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [naam 1] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt, rechter, en in aanwezigheid van S. Caciano, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 september 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.