ECLI:NL:RBROT:2022:8627

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
FT EA 22/551 / FT EA 22/552
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een dwangakkoord wegens onvoldoende documentatie en onduidelijke financiering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord, ingediend door verzoekster. Verzoekster had op 20 juni 2022 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan haar schuldeisers, waarbij negentien van de tweeëntwintig schuldeisers instemden met het voorstel. Echter, één schuldeiser, aangeduid als [schuldeiser 1], weigerde in te stemmen en voerde aan dat het voorstel niet goed gedocumenteerd was en dat er onvoldoende waarborgen waren voor de uitvoering van de regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het voorstel niet voldeed aan de eisen van de Faillissementswet, omdat het niet goed en betrouwbaar gedocumenteerd was. Er was onduidelijkheid over de financiering van de schuldhulpverlening en de rechtbank kon niet vaststellen dat het aanbod het maximaal haalbare was voor de schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de weigerende schuldeiser zwaarder wogen dan die van verzoekster en heeft het verzoek om de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd ingetrokken door verzoekster tijdens de zitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 12 oktober 2022
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 20 juni 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1] (hierna: [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2], vertegenwoordigd door Bosveld Incasso & Gerechtsdeurwaarders (hierna: [schuldeiser 2]);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 1] heeft op 19 september 2022 een verweerschrift aan de rechtbank toegezonden.
[schuldeiser 2] heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 7 juli 2022, aan de advocaat van verzoekster te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 21 september 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer T. Catak, betrokken schuldhulpverlener van Schuldhulp De Schie en advocaat (hierna: schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift negentien schuldeisers, die in totaal twee preferente en twintig concurrente vorderingen op verzoekster hebben. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 20.412,52 van verzoekster te vorderen. Negentien van de tweeëntwintig vorderingen, die totaal € 14.765,10 bedragen, dateren uit 2018 (1), 2019 (3), 2020 (10) en 2021 (5).
Verzoekster heeft bij brief van 14 december 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 17,78 % aan de preferente schuldeisers en 8,89 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Uit de stukken blijkt dat verzoekster tot 1 mei 2022 was vrijgesteld van de sollicitatieverplichting en dat zij thans in een traject zit waarbij zij door de gemeente begeleid wordt naar werk dan wel een opleiding. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting, in reactie op het verweer van [schuldeiser 1], verklaard dat verzoekster zijns inziens niet verwijtbaar heeft gehandeld. Verzoekster is eind 2018 met haar zoon naar het buitenland (Turkije) vertrokken met de intentie om daar met haar ex-partner te gaan wonen, zodat zij (medische) hulp konden krijgen voor de ontwikkeling van hun zoon. Echter, de ex-partner is niet naar het buitenland verhuisd en verzoekster is naar Nederland terug gekeerd.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij een kind heeft met een achterstand in de ontwikkeling. Hierdoor was haar kind tot kort geleden niet in staat om naar school te gaan. Schuldhulpverlening heeft hierover in de aanbiedingsbrief aangegeven dat verzoekster actief opzoek gaat naar een baan zodra haar kind naar school gaat en betere begeleiding krijgt. Tot mei 2022 was verzoekster, naar aanleiding van de situatie van haar zoon, door de gemeente vrijgesteld van de sollicitatieverplichting. Thans zit verzoekster in een traject waar zij begeleid wordt naar betaald werk. Ter zitting heeft verzoekster voorts verklaard dat haar kind nu dagelijks naar dagbesteding gaat.
Schuldhulpverlening heeft voorts ter zitting verklaard dat als verzoekster in de toekomst betaald werk gaat verrichten, er meer afloscapaciteit zal ontstaan, met als gevolg dat er meer aan de schuldeisers zal worden uitgekeerd. Schuldhulpverlening is van mening dat het voorstel goed is gedocumenteerd en dat het voorstel – mede gelet op het huidige inkomen van verzoekster – het maximaal haalbare is. Verder heeft schuldhulpverlening aangegeven dat gezien de kosten die gemoeid gaan binnen een wettelijke schuldsaneringsregeling, zijns inziens een minnelijk schuldsaneringstraject prevaleert boven een wettelijke schuldsaneringstraject. Ten slotte heeft schuldhulpverlening aangegeven dat het belang van verzoekster zwaarder dient te wegen dan het belang van [schuldeiser 1], nu een ruime meerderheid van de schuldeisers met de aangeboden schuldregeling akkoord is gegaan.
Ter zitting is verder de vraag aan de orde geweest hoe de stichting Schuldhulp De Schie gefinancierd wordt om de werkzaamheden in het kader van schuldbemiddeling te verrichten.
Schuldhulpverlening heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat Schuldhulp De Schie door diverse externe partijen gefinancierd wordt door middel van donaties en/of sponsoring. Verder heeft schuldhulpverlening aangegeven dat door Schuldhulp De Schie geen kosten in rekening worden gebracht voor schuldbemiddeling. De werkzaamheden worden ‘om niet’ verricht, in die zin dat er geen tegenprestatie wordt gevraagd. Ter zitting is desgevraagd door verzoekster verklaard dat haar vader een financiële bijdrage aan Schuldhulp De Schie heeft geleverd. Hierover heeft schuldhulpverlening verklaard dat dit in de voorfase van het schuldhulpverleningstraject van verzoekster zou zijn geweest. Voorts heeft schuldhulpverlening aangegeven dat de rechtbank zich daar geen zorgen over hoeft te maken, nu Schuldhulp De Schie lid is van de NVVK, door hen gecontroleerd wordt en de NVVK op de hoogte is van deze vorm van financiering.
Negentien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 989,04 op verzoekster, welke 4,84 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft [schuldeiser 1] gesteld dat slechts onder zeer bijzondere omstandigheden een schuldeiser kan worden gedwongen om in te stemmen met een door een schuldenaar aangeboden akkoord. Bij de belangenafweging kunnen volgens [schuldeiser 1] onder meer de volgende omstandigheden een rol spelen:
Is het voorstel getoetst door een onafhankelijke en deskundige partij;
Is het voorstel goed en betrouwbaar gedocumenteerd;
Is voldoende duidelijk dat het bod het uiterste is waartoe de schuldenaar financieel in staat moet worden geacht.
In haar verweerschrift heeft [schuldeiser 1] onder meer aangegeven dat de aangeboden regeling niet goed is gedocumenteerd en dat deze onvoldoende financieel transparant is. [schuldeiser 1] heeft verder verklaard dat aan de hand van een schade-uitkering vanuit de verzekeraar is geconstateerd dat verzoekster in bezit is van een auto. Desgevraagd heeft schuldhulpverlening dit bevestigd en is aangegeven dat de uitkering betrekking heeft op vergoeding van schade geleden aan de auto. Volgens [schuldeiser 1] had schuldhulpverlening haar hierover eerder moeten informeren. Voorst heeft [schuldeiser 1] aangevoerd dat schuldhulpverlening verder niet heeft toegelicht wat de noodzaak is om de auto aan te houden noch wat de reden is dat de waarde van de auto niet als extra vermogen dient worden ingebracht. Daarnaast heeft [schuldeiser 1] aangegeven dat het haar opvalt dat verzoekster geen gebruik maakt van de mogelijkheid tot beschermingsbewind en budgetbeheer. [schuldeiser 1] vraagt zich dan af – mede gelet op het hoge aantal schuldeisers – of verzoekster in staat is om de financiën zelf te beheren en hoe dit gedurende het minnelijke traject kan worden gewaarborgd.
In de visie van [schuldeiser 1] heeft verzoekster voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. [schuldeiser 1] heeft van schuldhulpverlening vernomen dat verzoekster sinds begin 2021 een Participatiewet-uitkering ontvangt en dat door de werkcoach van verzoekster door middel van een e-mailbericht is bevestigd dat de ontheffing van de sollicitatieverplichting verlengd is tot 1 mei 2022. De huidige situatie van verzoekster is [schuldeiser 1] echter niet bekend. Ook is het haar niet duidelijk wat de perspectieven van verzoekster zijn. Van schuldhulpverlening heeft zij echter wel vernomen dat verzoekster niet in staat is om te werken vanwege het feit dat haar kind ernstige problemen heeft en niet naar school kan gaan, maar dat verzoekster actief naar werk opzoek zal gaan zodra haar kind naar school gaat en betere begeleiding krijgt. Naar de mening van [schuldeiser 1] is deze toelichting en de schets daarbij van het toekomstperspectief te summier.
Ten slotte heeft [schuldeiser 1] zich op het standpunt gesteld dat verzoekster verwijtbaar heeft gehandeld. Verzoekster is, zo volgt uit de toelichting van het voorstel, eind 2018 naar het buitenland vertrokken met de intentie om te emigreren. Verzoekster heeft [schuldeiser 1] hiervan niet op de hoogte gesteld. Verder heeft verzoekster gedurende haar verblijf in het buitenland, te weten eind 2018 tot en met begin 2020, geen blijk gegeven van enige intentie om de openstaande vordering te voldoen. Ook heeft volgens [schuldeiser 1] vóór het verblijf, gedurende het verblijf en na terugkomst geen enkel contact plaatsgevonden. Voorts constateert [schuldeiser 1] dat in de periode dat verzoekster in het buitenland verbleef de bankrekening actief is gebruikt en dat er vele pinopnamen en transacties in Nederland hebben plaatsgevonden. Tevens vonden met grote regelmaat contante stortingen plaats. [schuldeiser 1] constateert daarbij dat verzoekster met het uit handen geven van de pinpas en de bijbehorende pincode en eveneens met het vertrek naar het buitenland – dit terwijl de overeenkomst alleen op naam van verzoekster staat en alleen zij bevoegd is om de pinpas en de persoonsgebonden pincode te gebruiken – contractbreuk heeft gepleegd. [schuldeiser 1] is van mening dat dergelijke handelingen als verwijtbaar moeten worden betiteld en kan zich om die reden niet verenigen met een kwijtschelding van de vordering.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser 1] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100 % van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van vaste rechtspraak is onder meer van belang dat er sprake moet zijn van een goed en betrouwbaar gedocumenteerd voorstel. Uit het voorstel moet voldoende blijken dat het aanbod het uiterste is waartoe verzoekster financieel in staat moet worden geacht. Dat het aanbod een prognosevoorstel is, waarbij het aanbod hoger wordt als het inkomen stijgt, maakt dit niet anders. Voor het doen van een goed en betrouwbaar gedocumenteerd voorstel, zal de schuldhulpverlener eerst alle mogelijke inkomstenbronnen en vermogensbestanddelen moeten nagaan zodat er een zo hoog mogelijk en transparant aanbod aan de schuldeisers gedaan kan worden. Onderhavig aanbod betreft een prognoseakkoord gebaseerd op de huidige inkomsten uit hoofde van een - uitkering op grond van de Participatiewet.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster in bezit is van een auto. Schuldhulpverlening heeft nagelaten om schuldeisers hiervan op de hoogte te stellen. Uitgangspunt binnen een schuldsaneringstraject is dat vermogensbestanddelen zoveel als mogelijk ten gelde moeten worden gemaakt. Alleen als de noodzaak voor behoud van de auto voldoende aannemelijk is gemaakt zou daarvan kunnen worden afgezien. Gezien de ingrijpendheid van een door de rechter op te leggen dwangakkoord ligt het op de weg van schuldhulpverlening om de vermogenspositie van verzoekster in zijn geheel voor de schuldeisers in kaart te brengen en indien noodzaak aanwezig is voor behoud van de auto, om deze voldoende te onderbouwen. Dat is in het onderhavige geval niet gebeurd. Verder heeft verzoekster ter zitting verklaard dat haar vader een bedrag aan Schuldhulp De Schie heeft gesponsord, terwijl schuldhulpverlening ter zitting heeft verklaard dat de schuldbemiddeling ‘om niet’ is geschied. De rechtbank is de wijze waarop het traject wordt gefinancierd, niet duidelijk geworden. De onduidelijke financiering (in aanloop van het indienen van het verzoek door “sponsoring” van Schuldhulp De Schie door de vader van verzoekster, en de gedwongen schuldenregeling, mocht het verzoek worden toegewezen, “door stichtingen en donaties”) is ter zitting niet opgehelderd. Dit alles maakt dat van een goed en betrouwbaar gedocumenteerd voorstel niet kan worden gesproken.
Voorts is gebleken dat verzoekster verwijtbaar heeft gehandeld jegens [schuldeiser 1] door naar het buitenland te verhuizen en derden de gelegenheid te geven om haar bankrekening te beheren. Verzoekster heeft daarmee contractbreuk gepleegd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er binnen het thans voorliggende prognosevoorstel onvoldoende waarborgen beschikbaar zijn om te garanderen dat verzoekster aan alle verplichtingen die op haar rusten binnen de gedwongen schuldenregeling zal voldoen. Verzoekster heeft immers geen budgetbeheerder of beschermingsbewindvoerder die hierop kan toezien, terwijl ter zitting niet duidelijk is geworden op welke wijze schuldhulpverlening dit zal gaan waarborgen.
De rechtbank kan er derhalve niet van uitgaan dat bij de uitvoering van het voorliggende prognosevoorstel de controle op het nakomen van de informatieplicht, sollicitatieplicht (wanneer deze weer op verzoekster van toepassing is), afdrachtplicht en de plicht om geen nieuwe schulden te maken, plaatsvindt op een wijze die overeenkomt met die controle tijdens de uitvoering van een wettelijke schuldsaneringsregeling, hetgeen de schuldeisers wel mogen verwachten.
Door die verwachte minder stringente controle bij de uitvoering van een prognosevoorstel krijgt het belang van de schuldeisers minder aandacht bij het verzochte prognoseakkoord dan bij toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, hetgeen maakt dat het er niet voor kan worden gehouden dat met dit prognosevoorstel voor de schuldeisers een financieel beter resultaat kan worden bereikt dan met een wettelijk schuldsaneringstraject waarin nakoming van de hiervoor genoemde verplichtingen regelmatiger en meer nauwgezet wordt gecontroleerd. Daarmee voldoet het aangeboden prognoseakkoord – in vergelijking met de wettelijke schuldsaneringsregeling – niet aan de daaraan te stellen eisen. De rechtbank kan dus niet zonder meer vaststellen dat het voorstel het maximaal haalbare is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [schuldeiser 1] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser 1] te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
Gelet op het voorgaande behoeft het verweer van [schuldeiser 1] geen nadere bespreking.
Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is niet meer aan de orde, daar verzoekster het verzoek ter terechtzitting heeft ingetrokken.

4..De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van S. Caciano, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.