ECLI:NL:RBROT:2022:8626

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
10-327807-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel gevangenhouding in verband met verdovende middelen en de rol van het ANOM-platform

Op 18 oktober 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam in de zaak met parketnummer 10-327807-21 een bevel tot gevangenhouding uitgesproken. De verdachte, die momenteel gedetineerd is in P.I. Rotterdam, is beschuldigd van betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen via het ANOM-platform. De rechter-commissaris had eerder op 7 oktober 2022 de bewaring bevolen. De officier van justitie heeft de gevangenhouding gevorderd, waarop de rechtbank de verdachte, de officier van justitie en de raadsman heeft gehoord. De verdediging heeft verzocht om opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis, met als argument dat de verdachte niet schuldig is aan de hem verweten feiten en dat de Nederlandse opsporingsdiensten zich schuldig zouden hebben gemaakt aan strafbare feiten door het ANOM-platform op te richten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren bestaan tegen de verdachte, die zijn betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen onderbouwen. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet de gebruiker is van het aan hem toegeschreven account en dat de oprichting van het platform door de FBI en Nederlandse diensten onrechtmatig is. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er geen bewijs is dat de verdachte door de oprichting van het platform is uitgelokt tot het plegen van strafbare feiten. Bovendien is er een concreet gevaar voor herhaling, gezien de eerdere veroordeling van de verdachte voor een vergelijkbaar delict.

De rechtbank heeft de artikelen 65, 66, 67, 67a, 78 en 80 van het Wetboek van Strafvordering in aanmerking genomen en heeft besloten de gevangenhouding van de verdachte voor een termijn van 90 dagen te bevelen, terwijl het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM -3-
Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
parketnummer : 10-327807-21

bevel gevangenhouding van de raadkamer d.d. 18 oktober 2022

(artikel 65 Wetboek van Strafvordering)

in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte],
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres verdachte],
nu gedetineerd in P.I. Rotterdam, [detentieadres].
Raadsman mr. H. Raza.

Procedure

De rechter-commissaris heeft op 07 oktober 2022 de bewaring bevolen.
De officier van justitie heeft de gevangenhouding van de verdachte gevorderd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en heeft de officier van justitie, de verdachte en de raadsman gehoord.
De verdediging heeft de opheffing subsidiair de schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht.

Beoordeling

Na onderzoek is gebleken dat de verdenking, de ernstige bezwaren en de grond(en) als bedoeld in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering, die tot het bevel tot bewaring van verdachte hebben geleid, ook op dit moment nog bestaan, maar dat dit niet langer geldt voor de gronden vluchtgevaar en onderzoek; deze komen te vervallen.
In aanvulling hierop overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens de processtukken hebben Amerikaanse opsporingsautoriteiten ontsleutelde communicatie afkomstig van gebruikers van het ANOM platform met de Nederlandse opsporingsautoriteiten gedeeld. Volgens de processtukken is het [account 1] toe te schrijven aan de verdachte en blijkt uit de communicatie dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de handel van de in de vordering omschreven verdovende middelen. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte ontkent dat het [account 1] van hem is. Verder heeft de raadsman gesteld dat dit platform is opgericht door de FBI in samenwerking met Nederlandse diensten. Deze Nederlandse diensten hebben zich daardoor (mede)schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, waaronder uitlokking. De verdachte dient onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld, aldus de raadsman.
De raadkamer begrijpt de raadsman zo, dat als de rechtbank van oordeel is dat als er voldoende ernstige bezwaren zijn dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van het [account 1], hij ook dan in vrijheid dient te worden gesteld vanwege de strafbare feiten waaraan de Nederlandse opsporingsautoriteiten zich hebben schuldig gemaakt, met als gevogl dat het bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen en er aldus ook bij nader inzien geen ernstige bezwaren kunnen worden aangenomen.
De rechtbank stelt voorop dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 19 april 2022 ([proces-verbaalnummer 1]) voldoende ernstige bezwaren blijken dat de verdachte de gebruiker is van het [account 1], terwijl de zus van de verdachte vermoedelijk de gebruiker is van het [account 2]. Dat beiden zeer waarschijnlijk in de in de vordering vermelde periode handelden in verdovende middelen althans daartoe voorbereidingen hebben getroffen, kan onder andere blijken uit de analyse van de crypto-data als beschreven in het proces-verbaal van 16 april 2022 ([proces-verbaalnummer 2]). Nu hier sprake zou kunnen zijn van een verwervingsdelict, zijn er ook ernstige bezwaren voor witwassen van de in de vordering genoemde bedragen en de genoemde Rolex.
De processtukken geven spaarzaam inzicht in de herkomst van de ANOM-crypto-data. Dat de FBI, zoals de raadsman heeft gesteld, het ANOM platform in samenwerking met Nederlandse diensten heeft opgericht en daardoor of daarbinnen strafbare feiten heeft gepleegd, blijkt vooralsnog niet, al zal de rechtbank dat zeker niet uitsluiten. Toch zal de rechtbank de verdachte niet in vrijheid stellen. Dat hij is uitgelokt is niet gebleken en zelfs al zou hij zijn uitgelokt, dan nog levert dat geen schending van beginselen van een goede procesorde of onrechtmatige opsporing op. “Daarvan is sprake ingeval de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet reeds daarop was gericht” (Tallon-criterium, onder andere in HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0655). Van schending van het Tallon-criterium kan alleen sprake zijn als de verdachte door of vanwege opsporingsdiensten is gebracht tot andere handelingen dan waartoe zijn opzet in het algemeen was gericht. Als de verdachte in het algemeen opzet heeft op bepaalde misdrijven, is uitlokking tot een concreet feit niet onrechtmatig. Nu niet is gebleken dat de verdachte door het oprichten van het ANON-platform is gebracht tot de (voorbereiding van) handel in verdovende middelen in het algemeen, is, bij deze stand van het onderzoek, geen sprake van onrechtmatige opsporing.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er concreet gevaar voor herhaling bestaat en overweegt daartoe als volgt. De ernstige bezwaren betreffen feiten die zijn gepleegd in een omgeving waaraan men zich niet gemakkelijk kan onttrekken. Verder is de verdachte in 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar voor een vergelijkbaar delict. Blijkens het uittreksel van zijn justitiële documentatie is de straf na aftrek van voorarrest geëxecuteerd in de periode 04-01-2018 t/m 28-06-2019. De chats waarop de ernstige bezwaren zijn gebaseerd dateren in elk geval van 11 februari 2021. Daaruit kan blijken dat de contacten mogelijk al (veel) eerder zijn gelegd. Dat brengt mee dat vermoedelijk ongeveer anderhalf jaar na uitzitten van een gevangenisstraf en mogelijk al eerder de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan (voorbereiding van) handel in verdovende middelen.
Tenslotte is de rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernstige bezwaren ten aanzien van de omvang van de (voorbereiding van de) handel het strafvorderlijk belang zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de verdachte bij invrijheidstelling en zal daarom het mondeling verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen.
De rechtbank neemt de artikelen 65, 66, 67, 67a, 78 en 80 van het Wetboek van Strafvordering in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
beveelt de gevangenhouding van de verdachte voor een termijn van
90 (negentig) dagen;
wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 18 oktober 2022 door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
mr. B.A. Cnossen en mr. A. Anakhrouch, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J.M. de Bie, griffier.