In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een vrijwaringsincident. De eiser, vertegenwoordigd door mr. Y.E. Palit, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. D.A. Siddiqui, met betrekking tot een geldleningsovereenkomst. De eiser vordert een bedrag van € 24.215,49, bestaande uit een hoofdsom van € 22.999,45 en buitengerechtelijke kosten van € 1.216,04, met rente en veroordeling in proceskosten. De eiser heeft een bedrag van € 45.000,00 uitgeleend aan een derde, [naam 1], die deze schuld heeft overgedragen aan de gedaagde. De gedaagde heeft verzuimd om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen, wat aanleiding geeft tot deze procedure.
In het incident heeft de gedaagde verzocht om [naam 1] in vrijwaring te mogen dagvaarden, omdat hij meent dat [naam 1] aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt door het niet nakomen van de betalingsverplichtingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde voldoende heeft gesteld dat er een rechtsverhouding bestaat tussen hem en [naam 1], die mogelijk tot vrijwaring verplicht. De eiser heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter, wat de toewijzing van de incidentele vordering verder ondersteunt.
De kantonrechter heeft besloten dat de gedaagde [naam 1] mag dagvaarden en dat de proceskosten in het incident worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De hoofdzaak zal op 2 november 2022 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. K.J. Bezuijen.