ECLI:NL:RBROT:2022:8589

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
9957350 / CV EXPL 22-19420
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vrijwaringsincident in een civiele procedure met betrekking tot een geldleningsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een vrijwaringsincident. De eiser, vertegenwoordigd door mr. Y.E. Palit, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. D.A. Siddiqui, met betrekking tot een geldleningsovereenkomst. De eiser vordert een bedrag van € 24.215,49, bestaande uit een hoofdsom van € 22.999,45 en buitengerechtelijke kosten van € 1.216,04, met rente en veroordeling in proceskosten. De eiser heeft een bedrag van € 45.000,00 uitgeleend aan een derde, [naam 1], die deze schuld heeft overgedragen aan de gedaagde. De gedaagde heeft verzuimd om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen, wat aanleiding geeft tot deze procedure.

In het incident heeft de gedaagde verzocht om [naam 1] in vrijwaring te mogen dagvaarden, omdat hij meent dat [naam 1] aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt door het niet nakomen van de betalingsverplichtingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde voldoende heeft gesteld dat er een rechtsverhouding bestaat tussen hem en [naam 1], die mogelijk tot vrijwaring verplicht. De eiser heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter, wat de toewijzing van de incidentele vordering verder ondersteunt.

De kantonrechter heeft besloten dat de gedaagde [naam 1] mag dagvaarden en dat de proceskosten in het incident worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De hoofdzaak zal op 2 november 2022 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. K.J. Bezuijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9957350 / CV EXPL 22-19420
datum uitspraak: 7 oktober 2022
Vonnis in incident van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. Y.E. Palit te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.A. Siddiqui te Rotterdam.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 15 juni 2022, met bijlagen;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord tegen incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring.

2..De vordering in de hoofdzaak

2.1.
[eiser] eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen € 24.215,49 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten met rente en nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 22.999,45 en buitengerechtelijke kosten van € 1.216,04.
2.2.
[eiser] baseert de eis op het volgende. [eiser] had € 45.000,00 aan [naam 1] (hierna: [naam 1]) uitgeleend. [naam 1] heeft de uit zijn schuld aan [eiser] voortvloeiende betalingsverplichting in oktober 2020 overgedragen aan [gedaagde]. Deze schuldovername is in twee overeenkomsten vastgelegd: een overeenkomst tussen [eiser] en [naam 1] waarin staat dat alle financiële verplichtingen van [naam 1] tegenover [eiser] komen te vervallen en een overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] waarin staat dat [gedaagde] een schuld ten bedrage van € 42.575,00 aan [eiser] heeft. De laatste overeenkomst kan in wezen worden aangemerkt als een geldleningsovereenkomst, aangezien partijen ook een terugbetalingsverplichting van minstens € 2.000,00 per maand hebben afgesproken. Verder is afgesproken dat de volledige schuld binnen twaalf maanden wordt afbetaald, op straffe van rente van 14% per jaar over het openstaande bedrag. In totaal heeft [eiser] al een bedrag van € 19.575,55 ontvangen. [eiser] heeft daarom nog een vordering van € 22.999,45 op [gedaagde]. [gedaagde] is in verzuim met betaling van dit bedrag.

3..Het geschil in het incident

3.1.
[gedaagde] vordert dat hem wordt toegestaan [naam 1] in vrijwaring te dagvaarden, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het incident.
3.2.
[gedaagde] stelt daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende.
3.2.1.
[gedaagde] zou de derde etage van het pand aan de [adres] van [naam 1] (als gevolmachtigde van de eigenaren van dat pand) kopen. In de koopovereenkomst is opgenomen en bevestigd door [naam 1] dat [gedaagde] de koopprijs ten bedrage van € 275.000,00 heeft voldaan. Onderdeel van de koopprijs was dat [gedaagde] de schuld van [naam 1] aan [eiser] zou overnemen en dat de derde etage van het pand verhuurd zou kunnen worden aan derden, dan wel dat de lopende huurovereenkomst kon worden voortgezet. De verhuuropbrengsten zouden worden aangewend voor terugbetaling van de schuld aan [eiser].
3.2.2.
De schuld is weliswaar overgenomen, maar de levering van de derde etage van het pand heeft nooit plaatsgevonden. Doordat [gedaagde] de derde etage niet heeft verworven en ook niet de huurinkomsten ontvangt, kan [gedaagde] niet meer voldoen aan zijn betalings-verplichting tegenover [eiser]. [naam 1] is daarvoor aansprakelijk, aangezien hij tekort is geschoten in de nakoming van de met [gedaagde] gesloten koopovereenkomst. [gedaagde] zal de overeenkomst ontbinden op grond van wanprestatie, dan wel de overeenkomst op grond van dwaling vernietigen. [naam 1] is gehouden om de schuld aan [eiser] (weer) af te betalen, aangezien [naam 1] nog steeds eigenaar/beheerder van de derde etage van het pand is.
3.2.3.
[naam 1] heeft veroorzaakt dat de huurster van de derde etage, [naam 2], het pand heeft verlaten. [naam 1] heeft het pand niet bijgehouden, waardoor de huurster constant te kampen had met klachten die niet werden verholpen. Het punt werd bereikt dat de huurster er klaar mee was, geen huur meer wilde betalen en de huurovereenkomst vroegtijdig wilde opzeggen. [naam 1] is aansprakelijk voor de schade die [gedaagde] hierdoor heeft geleden, welke schade bestaat uit gemiste huurinkomsten.
3.3.
[eiser] refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór alle weren genomen. Ingevolge artikel 210 lid 1 Rv kan de gedaagde iemand in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat de gedaagde in de hoofdzaak genoegzaam stelt, dat tussen hem en de derde een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de derde verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
4.2.
[gedaagde] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat tussen hem en [naam 1] een rechtsverhouding bestaat die mogelijk tot vrijwaring door [naam 1] verplicht, zodat aan de vereisten voor oproeping in vrijwaring is voldaan. Nu [eiser] zich daarnaast heeft gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter, zal de incidentele vordering worden toegewezen.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten in het incident worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
5.1.
staat toe dat [naam 1] door [gedaagde] wordt gedagvaard tegen de rolzitting van
woensdag 2 november 2022 om 14:30 uur;
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 2 november 2022 om 14:30 uurvoor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
38671