6.2.Ter zake van het item “parkeren” heeft verweerder 1 in zijn verweerschrift de berekening van de parkeerbehoefte op basis van de gewijzigde situatietekening nader toegelicht.
Verweerder geeft daarbij aan dat in het advies van de verkeerskundige van 1 juli 2019 inzichtelijk wordt gemaakt hoe de parkeerbehoefte is berekend aan de hand van de bedrijfsvloeroppervlakte van het pand, exclusief de behoefte voor bezoekersparkeren, en de percentages voor de verhoudingen tussen horeca, opslag en detailhandel in het pand. Door de gewijzigde plattegrond is deze berekening op een aantal onderdelen marginaal gewijzigd. De totale theoretische parkeerbehoefte blijft daarbij gehandhaafd op (afgerond) zes parkeerplaatsen zonder bezoek, maar door de verschillende functies (horeca en detailhandel) in combinatie met aanwezigheidspercentages is er nu een parkeerbehoefte van vijf in plaats van vier parkeerplaatsen vastgesteld. Omdat op het pand het recht rust voor twee zakelijke parkeervergunningen bedraagt het aantal benodigde parkeerplaatsen drie stuks. Dit betekent dat ook op basis van deze gewijzigde berekening artikel D, eerste lid, aanhef en onder f, van de beleidsregels kan worden toegepast.
De rechtbank overweegt dat het vorenstaande betekent dat de in bezwaar gewijzigde situatietekeningen dus geen gevolgen hebben voor de berekening van de parkeerbehoefte, zodat aan verweerder de bevoegdheid toekomt aan [naam 2] ontheffing te verlenen van de plicht tot realisatie van het aantal parkeerplaatsen. Niet is door eisers aangegeven dat de in het advies van de verkeersdeskundige gehanteerde cijfers (van het CROW) niet kloppen noch dat de berekeningen niet juist zouden zijn. Ook hebben eisers niet betwist dat kan worden uitgegaan van aanwezigheidspercentages. Ter zitting hebben eisers wel het bestaan van de twee zakelijke parkeervergunningen betwist en aangegeven ter plaatse veel parkeeroverlast te ondervinden.
Naast dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat er ter zake van het pand [adres 1] wel degelijk twee zakelijke parkeervergunningen zijn uitgegeven overweegt de rechtbank dat volgens de CROW-normen de relevante parkeerkencijfers als volgt luiden: restaurant 9,00/100m2 BVO, café 5,00/100m2 BVO en detailhandel 3,90/100m2 BVO. Dit betekent dat indien het pand overeenkomstig het bestemmingsplan zijn horecafunctie (restaurant/café) volledig zal behouden het aantal benodigde parkeerplaatsen ter plaatse hoger uitvalt dan wanneer een deel van het pand als detailhandel wordt gebruikt. De onderhavige gedeeltelijke wijziging van het planologisch gebruik leidt gelet hierop sowieso tot een lagere parkeerbehoefte/-druk dan bij het behoud van de volledige horecafunctie in het pand. De verleende ontheffing leidt dus niet tot een verslechtering ten opzichte van hetgeen in het bestemmingsplan qua parkeren in het kader van de horecafunctie is geregeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid artikel D, eerste lid, aanhef en onder f, van de beleidsregels kunnen toepassen.
7. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder 2 aan de exploitant van [naam 2] ten behoeve van de locatie een Dhw-vergunning verleend.
Bij het bestreden besluit 2 stelt verweerder 2 zich op het standpunt dat de Dhw-vergunning niet in strijd met de wet is verleend. De winkel op de beletage beschikt over een aparte ingang en staat niet in verbinding met de horeca-inrichting. Voorts is de winkel in het souterrain afgescheiden van de horeca-inrichting. Verder overweegt verweerder 2 dat de Dhw-vergunning conform de aanvraag is verleend en dat de stelling van eisers, dat de leidinggevende in strijd met artikel 24, eerste lid, van de Drank- en Horecawet (DHW) niet aanwezig kan zijn op de vergunde tijden, niet gericht is tegen de in artikel 27 genoemde weigeringsgronden en dus niet kan leiden tot herroeping van het primaire besluit 2.
8. Eisers stellen zich op het standpunt dat de Dhw-vergunning in strijd met artikel 15 van de DHW is verleend. Anders dan verweerder 2 stelt kunnen de ruimten niet van elkaar worden gescheiden. De detailhandelruimten op de beletage zullen vanwege werkbaarheid niet continu afgesloten zijn. De stelling van verweerder 2 dat men via de deur op de beletage naar binnen en buiten zou moeten gaan gaat volgens eisers niet op, aangezien de kassa zich in het souterrain bevindt. Men moet via de lounge (horeca) en de trap naar de detailhandel in het souterrain voor de kassa. Daarnaast kan de tussendeur tussen de centrale gang en horeca op de beletage vanwege brandveiligheid niet permanent gesloten zijn.
Eisers voeren daarnaast aan dat de Dhw-vergunning niet conform de aanvraag is verleend. De Dhw-vergunning is aangevraagd voor drie lokaliteiten maar er is voor vier lokaliteiten vergunning verstrekt. Volgens eisers is de plattegrond pas na het nemen van het primaire besluit 2 gewijzigd. Toen eisers, na hun pro forma bezwaarschrift, de stukken ontvingen van de verleende Dhw-vergunning zat de ‘gewijzigde’ plattegrond niet bij de documenten.
Eisers stellen zich verder op het standpunt dat gelet op de openingstijden vermeld op de aanvraag en de werktijden van [naam 3], de Dhw-vergunning niet ongeclausuleerd verleend had mogen worden, doch slechts onder de beperking, dat de horecalokaliteit slechts geopend mag zijn indien [naam 3] aanwezig is.
Voorts voeren eisers aan dat zij door het afschaffen van de noodzaak van een exploitatievergunning geen beroep meer kunnen doen op de Algemene plaatselijke verordening Dordrecht (APV) en dat zij hierdoor in hun belangen en rechtspositie worden geschaad. Nu is het immers niet meer mogelijk om met betrekking tot geluid en verlichting op basis van artikel 28 van de APV maatwerkvoorschriften te verbinden aan de Dhw-vergunning.