ECLI:NL:RBROT:2022:8565

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 22/890
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake terugvordering van voorschot door de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. N. Talhaoui, bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het primaire besluit, genomen op 28 december 2021, stelde eiseres verplicht om een bedrag van €4.023,82 over te maken. Later, op 6 januari 2022, werd eiseres geïnformeerd dat zij een voorschotbedrag van €970,83 diende terug te betalen. Op 19 januari 2022 trok verweerder het primaire besluit in, maar stelde eiseres op de hoogte van een openstaande vordering van €970,83. Het bestreden besluit van 21 januari 2022 verklaarde het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk, wat leidde tot het indienen van beroep door eiseres.

De rechtbank heeft het beroep zonder zitting beoordeeld, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiseres betoogde dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat de terugvordering van €4.023,82 niet volledig was verholpen. De rechtbank oordeelde echter dat, aangezien het primaire besluit was ingetrokken, eiseres geen belang meer had bij de beoordeling van haar bezwaar tegen dat besluit. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiseres zich niet van rechtswege richtte tegen de terugvordering van €970,83, die losstond van het ingetrokken besluit.

De rechtbank verklaarde het beroep kennelijk ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.B.J. van Elden, in aanwezigheid van griffier mr. H. Sabanovic, en werd openbaar uitgesproken op 20 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/890

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [woonplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. N. Talhaoui),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

Met het primaire besluit van 28 december 2021 heeft verweerder bepaald dat eiseres €4.023,82 dient over te maken.
Met het besluit van 6 januari 2022 heeft verweerder bepaald dat eiseres een voorschotbedrag van €970,83 dient terug te betalen.
Op 19 januari 2022 heeft verweerder het primaire besluit ingetrokken en eiseres medegedeeld dat zij nog een openstaande vordering van €970,83 heeft.
Met het bestreden besluit van 21 januari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.

Beoordeling van het beroep

1. Omdat het beroep kennelijk ongegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom.
2. Eiseres betoogt dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat met het terugbrengen van de terugvordering van €4.023,82 naar €970,83 niet volledig is tegemoetgekomen aan haar bezwaar dat van rechtswege mede is gericht tegen het besluit van 19 januari 2022.
3. Omdat verweerder het primaire besluit op 19 januari 2022 heeft ingetrokken hoeft eiseres de €4.023,82 niet meer te voldoen en heeft verweerder terecht bepaald dat eiseres geen belang meer heeft bij de beoordeling van haar bezwaar gericht tegen het primaire besluit. Anders dan eiseres betoogt richt dat bezwaar zich niet van rechtswege tegen de in het besluit van 22 januari 2022 genoemde terugvordering van €970,83. Die is aan eiseres immers bij besluit van 6 januari 2022 opgelegd en staat los van de terugvordering van €4.023,82. Eiseres had daarom in zoverre bezwaar moeten maken tegen het besluit van 6 januari 2022.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B.J. van Elden, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. In het verzetschrift dient ook te worden aangegeven of een partij wenst te worden gehoord op een zitting. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.