ECLI:NL:RBROT:2022:8565
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep inzake terugvordering van voorschot door de gemeente Rotterdam
In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. N. Talhaoui, bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het primaire besluit, genomen op 28 december 2021, stelde eiseres verplicht om een bedrag van €4.023,82 over te maken. Later, op 6 januari 2022, werd eiseres geïnformeerd dat zij een voorschotbedrag van €970,83 diende terug te betalen. Op 19 januari 2022 trok verweerder het primaire besluit in, maar stelde eiseres op de hoogte van een openstaande vordering van €970,83. Het bestreden besluit van 21 januari 2022 verklaarde het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk, wat leidde tot het indienen van beroep door eiseres.
De rechtbank heeft het beroep zonder zitting beoordeeld, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiseres betoogde dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat de terugvordering van €4.023,82 niet volledig was verholpen. De rechtbank oordeelde echter dat, aangezien het primaire besluit was ingetrokken, eiseres geen belang meer had bij de beoordeling van haar bezwaar tegen dat besluit. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiseres zich niet van rechtswege richtte tegen de terugvordering van €970,83, die losstond van het ingetrokken besluit.
De rechtbank verklaarde het beroep kennelijk ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.B.J. van Elden, in aanwezigheid van griffier mr. H. Sabanovic, en werd openbaar uitgesproken op 20 oktober 2022.