ECLI:NL:RBROT:2022:8564

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
9796751
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van incassokosten en proceskosten door kantonrechter

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Cannock Incasso Rotterdam B.V. en een gedaagde partij, die zelf procedeert. Cannock had de gedaagde aangesproken voor een bedrag van € 1.275,47, inclusief rente en proceskosten, voortvloeiend uit een incassoprocedure tegen een derde partij, [persoon B]. De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat er geen rechtsverhouding bestond tussen haar en Cannock, en dat de volmacht voor incasso niet rechtsgeldig was. De kantonrechter oordeelde dat Cannock onvoldoende bewijs had geleverd om haar vordering te onderbouwen. Er was geen duidelijkheid over de hoogte van de kosten en de betalingen die door de schuldenaar waren gedaan. De rechter concludeerde dat de vordering van Cannock niet voldoende feitelijk onderbouwd was en wees deze af. Cannock werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op nihil werden gesteld omdat de gedaagde de procesvoering zelf had gevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9796751 CV EXPL 22-10584
datum uitspraak: 14 oktober 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Cannock Incasso Rotterdam B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Deurwaarderskantoor Van Lith B.V.,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n. [bedrijf A] ,
woon- en vestigingsplaats: [plaats] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Cannock’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 24 maart 2022, met bijlagen;
  • het schriftelijke antwoord van [gedaagde] , met bijlagen;
  • de aantekeningen van de griffier van de aanvullende mondelinge reactie namens [gedaagde] ;
  • de repliek, met bijlagen;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde] , met bijlagen.

2..De feiten

2.1.
Op 8 juni 2012 heeft mevrouw [persoon B] (hierna: [persoon B] ) voor een bedrag van € 500,- kleding gekocht bij [gedaagde] , de kledingwinkel van [gedaagde] . [persoon B] heeft de factuur die [gedaagde] daarvoor heeft gestuurd niet betaald.
2.2.
Met ingang van 7 november 2012 heeft [gedaagde] een rechtsbijstandverzekering afgesloten.
2.3.
Omstreeks 20 november 2012 heeft [gedaagde] opdracht gegeven aan DAS Incasso Rotterdam B.V. om de vordering die zij op [persoon B] heeft te incasseren.
2.4.
Bij brief van 24 juli 2013 heeft DAS Incasso Rotterdam gemeld dat [persoon B] het verschuldigde bedrag nog niet heeft betaald. Zij meldt in die brief (voor zover van belang):
“De volgende stap is gerechtelijke invordering (deurwaarder), waarbij debiteur zal worden gedagvaard. Indien u hiertoe wenst over te gaan, hebben wij van u het volgende nodig: (…) bijgevoegde volmacht ondertekend retour (…)
Belangrijk:deze zaak valt onder de DAS “Incasso Tegen Betaling” voorwaarden. Dit betekent dat er een kostenrisico aanwezig is; indien de deurwaarder niet (volledig) kan innen, zullen de gerechtelijke kosten aan u worden doorbelast. Het kostenrisico in dit dossier bedraagt minimaal ca. € 500,00.”
2.5.
Bij brief van 15 oktober 2013, die is ondertekend door [gedaagde] , is het onderstaande volmachtformulier retour gezonden aan DAS Incasso Rotterdam:

[Afbeelding met daarin namen van gedaagde en andere persoonsnamen]

2.6.
In artikel 8a van de voorwaarden ‘DAS Incasso tegen betaling’ is (voor zover van belang) het volgende vermeld:
“De buitengerechtelijke en gerechtelijke incasso geschiedt voor rekening en risico van opdrachtgever.”
2.7.
Bij e-mail van 14 maart 2017 meldt DAS Incasso Rotterdam:
“Hierbij delen wij u mee dat debiteur € 693,31 heeft voldaan. Het restantbedrag bedraagt € 1.438,66.
De Schuldhulpverlening heeft getracht tot een voorstel te komen, dit i.v.m. de meerdere schulden welke debiteur heeft. Dit is niet gelukt. De bemiddeling van de SHV is beëindigd.
Er ligt beslag op de inkomsten van debiteur voor een bedrag van € 25.631,00. Waaronder een vordering van de belastingdienst, welke preferent is. Er is op dit moment weinig verhaal voor uw vordering. De deurwaarder heeft debiteur nogmaals aangeschreven. Het maken van meerdere kosten acht de deurwaarder niet verantwoord.”
2.8.
Bij e-mail van 18 april 2017 voegt DAS Incasso Rotterdam hieraan toe:
“Helaas ontbreken mogelijkheden voor verhaal i.v.m. de grote schuldenlast en de preferente schuld. De deurwaarder probeert op minnelijke wijze nog een regeling te treffen.
Het is mogelijk dat op termijn de zaak door de deurwaarder gesloten wordt i.v.m. het ontbreken van verhaal.
Helaas valt uw vordering niet onder de verzekering waardoor de gerechtskosten conform de polisvoorwaarden (gedeeltelijk) onder de verzekering zouden vallen.”
2.9.
Op 31 januari 2020 heeft Cannock twee facturen gestuurd aan [gedaagde] : een factuur van € 54,26 met de omschrijving ‘BTW’ en een factuur van € 938,58 met de omschrijving ‘Gerechtskosten Belast’. Beide facturen zijn door [gedaagde] niet betaald.

3..Het geschil

3.1.
Cannock eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 1.275,47 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Cannock baseert de eis op het volgende. [gedaagde] heeft aan Cannock (destijds handelend onder de naam DAS Incasso Rotterdam) de opdracht gegeven om haar vordering op [persoon B] te incasseren. Op deze overeenkomst zijn de voorwaarden ‘DAS Incasso tegen betaling’ van toepassing. De vordering van [gedaagde] op [persoon B] , met inbegrip van de door DAS Incasso Rotterdam gemaakte kosten, kon niet volledig worden geïncasseerd. Op grond van artikel 8a van de voorwaarden (2.6) komt het restant van de kosten voor rekening van [gedaagde] . Daarop zien de facturen van 31 januari 2020. [gedaagde] heeft ondanks aanmaningen nagelaten deze facturen te betalen. Zij dient veroordeeld te worden tot betaling daarvan. Wegens de wanbetaling van [gedaagde] moeten de handelsrente, die berekend tot en met 4 maart 2022 € 133,71 bedraagt, en de buitengerechtelijke kosten van € 148,92 ook voor haar rekening komen.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [gedaagde] heeft geen opdracht gegeven aan Cannock of DAS Incasso Rotterdam om te procederen tegen [persoon B] . Weliswaar is het volmachtformulier toegestuurd aan DAS Incasso Rotterdam, maar dat formulier is niet ondertekend en is ingevuld door een stagiaire die daartoe niet bevoegd was, zodat dat formulier geen rechtsgeldige opdracht is. [gedaagde] heeft al verschillende keren om opheldering verzocht maar dit nooit gekregen. Voor zover [gedaagde] wel opdracht gegeven zou hebben aan DAS Incasso Rotterdam, heeft zij nooit bericht gekregen dat deze vordering is overgedragen aan Cannock. Betwist wordt dat Cannock en DAS Incasso dezelfde zijn. Bovendien dienen alle kosten van DAS Incasso Rotterdam bij [persoon B] in rekening te worden gebracht. Voor zover nog kosten resteren worden die gedekt door de rechtsbijstandverzekering van [gedaagde] . Als [gedaagde] nog iets moet betalen, moeten daarop de betalingen van [persoon B] van € 693,31 nog in mindering worden gebracht.

4..De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat er geen sprake is van een rechtsverhouding tussen haar en Cannock. Cannock heeft in reactie daarop aangevoerd dat zij dezelfde partij is als DAS Incasso Rotterdam. Zij heeft daarvoor echter geen enkele onderbouwing gegeven, hoewel zij dat eenvoudig had kunnen doen, door bijvoorbeeld een KvK-uittreksel in het geding te brengen. Evenmin heeft zij een nadere toelichting of uitleg gegeven, terwijl dit - gelet op het verweer van [gedaagde] - wel op haar weg ligt en het ontbreken daarvan haar dus kan worden verweten, te meer nu [gedaagde] ook voorafgaand aan deze procedure al heeft laten blijken dat voor haar niet duidelijk is wat de hoedanigheid van Cannock is. Nu stellingen en een onderbouwing op dit punt ontbreken, kan de kantonrechter er niet vanuit gaat dat Das Incasso Rotterdam en Cannock één en dezelfde rechtspersoon zijn.
4.2.
Voorts heeft [gedaagde] betwist dat zij opdracht heeft gegeven om tot rechtsmaatregelen over te gaan waarbij hij erop heeft gewezen dat hij de volmachtverlening niet heeft ondertekend en dat deze dus niet compleet is. Ook heeft [gedaagde] erop gewezen dat er een bedrag is betaald door de schuldenaar maar dat bedrag niet in mindering is gebracht, zodat onduidelijk is of er nog iets verschuldigd is.
4.3.
Cannock heeft vervolgens gesteld dat - toen bleek dat de vordering minnelijk niet te incasseren was - het voorstel is gedaan om gerechtelijk stappen te nemen. Daarbij is [gedaagde] gewezen op een volmacht die door [gedaagde] is ondertekend (zie onder 2.5) en op de voorwaarde dat de gerechtelijke incasso geschiedt voor rekening en risico van [gedaagde] en dat de verzekering daarvoor niet geldt, aldus Cannock.
4.4.
Op de stelling van [gedaagde] dat de volmachtverlening door haar niet is ondertekend en een handtekening op dit formulier ontbreekt, heeft Cannock dus niet anders gereageerd dan dat [gedaagde] de volmacht heeft ondertekend. Zij heeft echter niet nader toegelicht hoe dit begrepen moet worden in het licht van de stelling van [gedaagde] dat hij de volmacht niet heeft ondertekend en een handtekening inderdaad ontbreekt.
Daarnaast heeft Cannock ook geen inzicht in de vordering gegeven voor wat betreft de (hoogte van) de (gerechtelijke) kosten en de betalingen. Zij heeft niet betwist dat er betalingen zijn gedaan door de schuldenaar (dit blijkt overigens ook uit de e-mailwisseling die door partijen bij de stukken zijn gevoegd) maar waar die betalingen op zijn afgeboekt is onduidelijk gebleven. Evenmin zijn stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat er gerechtelijke stappen zijn ondernomen en wat daar de kosten van zijn geweest. Cannock stelt wel dat de deurwaarder de vordering niet volledig kon incasseren, maar wat precies wel geïncasseerd is en op welke kosten dit dan in mindering is gebracht, is onduidelijk gebleven. Evenmin heeft Cannock duidelijk gemaakt wat partijen hebben afgesproken ten aanzien van betalingen en waarop die zullen worden afgeboekt.
Cannock heeft slechts twee ongespecificeerde rekeningen zonder toelichting in het geding gebracht. Hieruit kan niet worden afgeleid wat de gerechtelijke kosten behelzen en op welke wijze er met de betalingen van de schuldenaar is omgegaan. Dit inzicht had Cannock, gelet op het verweer van [gedaagde] , wel moeten geven. Dat geldt met name nu er sprake is van een oude vordering uit 2012 waarvoor kennelijk in 2013 een opdracht tot incasso is gegeven en waarvoor dan in januari 2020 facturen zonder een deugdelijke toelichting worden opgesteld. Of en zo ja, welke bedragen [gedaagde] ter zake dan (nog) verschuldigd is, kan de kantonrechter onder die omstandigheden niet vaststellen.
4.5.
Tot slot heeft [gedaagde] zich zowel voorafgaand aan, als tijdens deze procedure op het standpunt heeft gesteld dat de kosten bij zijn schuldenaar [persoon B] in rekening moeten worden gebracht. Cannock stelt zelf dat [gedaagde] pas zelf moet betalen als [persoon B] geen verhaal biedt (2.4 en 2.8). Het had dan ook op de weg van Cannock gelegen om te onderbouwen welke inspanningen zij heeft verricht om [persoon B] tot betaling te bewegen en tot welke (on)mogelijkheden dit heeft geleid. Ook op dit punt ontbreekt het aan stellingen van Cannock.
4.6.
Nu het, in het licht van de betwistingen door [gedaagde] , aan een deugdelijke onderbouwing en toelichting ontbreekt, zowel ten aanzien van de vraag of Cannock vorderingsgerechtigd is als ten aanzien van de vraag welke bedrag [gedaagde] gelet op de al dan niet gemaakte afspraken en de gedane betalingen door de schuldenaar [persoon B] eventueel nog verschuldigd is, is de vordering van Cannock onvoldoende feitelijk onderbouwd. Nu [gedaagde] deze verweren al bij antwoord heeft gevoerd en Cannock bij repliek al in de gelegenheid is gesteld om haar vordering op die punten nader te onderbouwen en toe te lichten, maar zij dat niet heeft gedaan, ziet de kantonrechter geen aanleiding Cannock die gelegenheid nogmaals te bieden.
4.7.
Dit betekent dat de vordering afgewezen moet worden. Cannock zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van [gedaagde] . De kosten van [gedaagde] worden echter op nihil gesteld omdat zij de procesvoering in eigen hand heeft gehouden.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Cannock in de proceskosten van [gedaagde] , die tot aan deze uitspraak worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk en in het openbaar uitgesproken.
33394