ECLI:NL:RBROT:2022:8555

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
643791 / HA RK 22-880
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechter mr. A.C. Siemons in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 oktober 2022 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een familiezakenprocedure. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. A.C. Siemons, rechter in de rechtbank Rotterdam, team familie. De verzoeker voelde zich onvoldoende gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 30 augustus 2022, waar hij een verzoek had ingediend met betrekking tot het hoofdverblijf, gezag en zorgregeling van zijn dochter. De advocaat van de verzoeker, mr. R. Kuijer, stelde dat de rechter een schijn van partijdigheid had gewekt door te veel in de stellingen van de vrouw mee te gaan en de vrouw niet op te dragen haar stellingen te bewijzen.

De wrakingskamer heeft de gang van zaken ter zitting beoordeeld aan de hand van het proces-verbaal. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet voldoende onderbouwde dat de rechter partijdig was. De rechter had tijdens de zitting zowel de verzoeker als de vrouw bevraagd en had geen opvattingen geuit over de stellingen van de partijen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor de vrees van de verzoeker dat de rechter vooringenomen was. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.

De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter, mr. J. van den Bos, in aanwezigheid van de griffier, mr. P. Stehouwer. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 643791 / HA RK 22-880
Beslissing van 17 oktober 2022
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. A.C. Siemons, rechter in de rechtbank Rotterdam, team familie (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Op 30 augustus 2022 vond de voortgezette mondelinge behandeling plaats over hoofdverblijf van, gezag over en zorgregeling met betrekking tot de dochter van verzoeker naar aanleiding van een verzoekschrift van verzoeker jegens mw. [naam vrouw] (hierna ook: de vrouw). Als advocaat van verzoeker trad mr. R. Kuijer op.
Die procedure draagt als kenmerk C/10/623808 / FA RK 21-6162.
Bij gelegenheid van die mondelinge behandeling heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt:
- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting, waarvan de daaraan gehechte aantekeningen van de griffier deel uitmaken.
Verzoeker en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 1 september 2022.
Verzoeker heeft op 5 en 8 september 2022 nog een schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek, met bijlagen, aan de rechtbank gezonden.
Ter zitting van 3 oktober 2022, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen verzoeker en de rechter. Eveneens zijn verschenen mw. [naam vrouw] en haar advocaat mr. V. Vos, mw. [naam] , begeleidster van mw. [naam vrouw] , een tolk ten behoeve van mw. [naam vrouw] , mr. J.M. Bossers, mr. L. Davidse en een collega van de rechter, mr. M.C. Woudstra.
Zowel verzoeker als de rechter hebben hun standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 30 augustus 2022 is ter onder-bouwing van het wrakingsverzoek het volgende verklaard:
‘De advocaat van de man heeft gesteld dat zijn cliënt de rechter wraakt vanwege de door de behandelend rechter tijdens de mondelinge behandeling opgewekte schijn van partijdigheid. De advocaat van de man heeft toegelicht dat de man zich onvoldoende gehoord voelt, omdat vanuit de zijde van de vrouw veel onjuiste stellingen werden ingenomen en de man de indruk had dat de behandelend rechter daar te veel in meeging, terwijl hij de vrouw niet heeft opgedragen om haar stellingen te bewijzen.’
2.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust. In zijn schriftelijke reactie heeft de rechter te kennen gegeven zich niet te herkennen in het beeld dat de schijn van partijdigheid zou zijn gewekt. Tijdens de gehele zitting heeft de rechter rustig en aandachtig naar beide partijen geluisterd en heeft hij alle deelnemers aan de mondelinge behandeling af en toe een vraag gesteld. Op geen enkel moment is er gezegd dat de rechter het eens was met een van partijen of dat hij geloof hechtte aan stellingen van een partij. De rechter heeft juist de advocaat van de vrouw een keer terecht gewezen. Hij heeft geen opvattingen uitgesproken (ook niet non-verbaal) over door partijen ter zitting gedane beschuldigingen. Dat de vrouw niet is opgedragen om haar stellingen te bewijzen, is omdat de rechter nog bezig was met het onderzoek ter zitting en hij dus nog helemaal niet toe was aan het doen van een uitspraak over de stellingen van de vrouw. Een uitspraak daarover zou schriftelijk zijn gebeurd op een termijn van vier weken na de zitting.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2.
Eerst moet vastgesteld worden welke gronden aan het verzoek tot wraking ten grondslag liggen.
3.2.1.
Verzoeker heeft ter zitting - en ter aanvulling op zijn schriftelijke nadere onderbouwing van zijn wrakingsverzoek - het volgende verklaard. Verzoeker heeft de rechter zelf gewraakt. Nadat de zitting hierop was geschorst en weer was hervat, wilde verzoeker het wrakingsverzoek toelichten maar hij werd hierin door de rechter onderbroken. Volgens de rechter kon alleen mr. Kuijer (de toenmalige advocaat van verzoeker) dit doen. Hierdoor heeft verzoeker geen gelegenheid gekregen om de wrakingsgronden zelf toe te lichten, waardoor er in het proces-verbaal alleen wat korte zinnetjes staan. Er is medegedeeld dat verzoeker een aanvullend wrakingverzoek kon indienen en dat heeft verzoeker gedaan.
3.2.2.
In reactie hierop heeft de gewraakte rechter het volgende verklaard. Nadat verzoeker tot twee keer toe had gezegd dat hij wilde wraken, heeft de rechter de zitting geschorst. Dit was om mr. Kuijer de gelegenheid te geven om op de gang met verzoeker te overleggen over de vraag of daadwerkelijk een wrakingsverzoek zou worden ingediend en, zo ja, wat de precieze wrakingsgronden dan zouden zijn. Na hervatting van de zitting heeft mr. Kuijer de wrakingsgronden aan de griffier gedicteerd. Vervolgens is door de rechter expliciet gevraagd of de wrakingsgronden nog nader aangevuld moesten worden. De gronden zijn toen aangevuld door toevoeging van de tweede zin in het proces-verbaal (zoals geciteerd in rechtsoverweging 2.1.). Verzoeker zelf heeft niet gezegd dat hij het wrakingsverzoek nog nader wilde toelichten. Daarna heeft de griffier de wrakingsgronden voorgelezen. Op de vraag of het zo goed was, heeft mr. Kuijer bevestigend geantwoord. Daarna is aan partijen meegedeeld dat de zaak zal worden geschorst en kwam de zitting tot een einde.
3.2.3.
Omtrent de gang van zaken op de zitting van 30 augustus 2022 gaat de wrakingskamer uit van het proces-verbaal van die zitting, nu deze weergave niet of onvoldoende door verzoeker is weersproken. Noch uit de door de rechter geschetste gang van zaken tijdens de zitting noch uit het proces-verbaal volgt dat verzoeker door de rechter zou zijn onderbroken toen verzoeker zijn wrakingsgronden zelf wilde toelichten. Uit het proces-verbaal blijkt dat de rechter aan mr. Kuijer, en niet aan verzoeker, heeft gevraagd naar de wrakingsgronden en of die gronden goed zijn verwoord in het op te maken proces-verbaal. Dat is in dit geval ook de juiste gang van zaken, nu er in de civiele procedure aangaande gezag en omgang sprake is van verplichte procesvertegenwoordiging waardoor proceshandelingen (waaronder het doen van een wrakingsverzoek) alleen door een advocaat verricht kunnen worden.
3.2.4.
Verzoeker heeft e-mailberichten (twee op 5 september 2022 en een op 8 september 2022) aan de griffier van de wrakingskamer gestuurd met in totaal 20 bijlagen, kennelijk met de bedoeling het wrakingsverzoek nader te onderbouwen. In deze onderbouwing heeft verzoeker echter allerlei feiten en omstandigheden naar voren gebracht die niet zijn gesteld op de zitting van 30 augustus 2022, waar het wrakingsverzoek is ingediend. De wet schrijft voor dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond, aan verzoeker bekend zijn geworden en dat die feiten en omstandigheden in een keer moeten worden voorgedragen (artikel 37 lid 1 en 3, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Gelet hierop zullen de drie e-mailberichten met bijlagen voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek buiten beschouwing worden gelaten, voor zover zij meer zijn dan een toelichting op de op 30 augustus 2022 aangevoerde wrakingsgrond.
3.2.5.
Gelet op het voorgaande zal voor de beoordeling van het wrakingsverzoek uitgegaan worden van de in 2.1. geciteerde wrakingsgronden en hetgeen op deze gronden als toelichting nog later is aangevoerd.
3.3.
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is. Verzoeker heeft dat ook niet gesteld.
3.4.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en oordeelt daartoe als volgt.
3.5.1.
Uit het proces-verbaal blijkt dat, naast alle overige belanghebbenden en naast zijn advocaat, ook verzoeker zelf aan het woord is geweest en door de rechter is bevraagd. Het proces-verbaal biedt geen enkel aanknopingspunt voor de stelling van verzoeker dat hij tijdens de zitting onvoldoende is gehoord door de rechter. Enige aanwijzing voor vooringenomenheid van de rechter op dit punt ontbreekt dan ook.
3.5.2.
Met betrekking tot het verwijt van verzoeker dat de rechter te veel in de stellingen van de vrouw zou zijn meegegaan doordat de rechter de vrouw niet heeft opgedragen haar stellingen te bewijzen, wordt het volgende geoordeeld. De zitting is primair bedoeld voor het verkrijgen van inlichtingen die de rechter nodig heeft voor het goed kunnen beoordelen van het aan hem voorgelegde verzoek en voor het in kaart brengen van de door partijen ingenomen standpunten. Met dit doel heeft de rechter, zo blijkt uit het proces-verbaal, vragen gesteld aan beide partijen. Eerst nadat de rechter alle noodzakelijke informatie van partijen heeft gekregen en de standpunten van partijen hem helder zijn, zal hij zich een oordeel over de zaak vormen en dit oordeel neerleggen in een beschikking. In dat kader kan de rechter ook aan een partij opdragen om zijn of haar stellingen te bewijzen omdat deze stellingen door de andere partij worden betwist en daarom nog niet vast staan. Het is dus logisch en gebruikelijk dat de rechter over de door hem tijdens de zitting verkregen informatie en door partijen ingenomen standpunten, waaronder de stellingen van de zijde van de vrouw, ter zitting nog geen oordeel heeft gegeven en zich heeft onthouden van bewijsopdrachten. Dit levert geen aanwijzing op van vooringenomenheid van de rechter.
3.6.
Gelet op het voorgaande is het verzoek ongegrond en zal dit worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot wraking van mr. A.C. Siemons.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. van den Bos, voorzitter, mr. J.F. Koekebakker en mr. A. Verweij, rechters en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2022 in tegenwoordigheid van mr. P. Stehouwer, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-