Op 22 september 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van negen maanden, omdat er zorgen waren over de hechtingsrelatie tussen de moeder en de halfbroers van [naam kind]. De Raad stelde dat er een problematische gehechtheidsrelatie bestond en dat de ouders niet meewerkten aan de hulpverlening. De vader van [naam kind] voerde verweer en stelde dat de situatie van [naam kind] niet te vergelijken was met die van zijn halfbroers. Hij gaf aan dat hij en de moeder bereid waren om mee te werken aan de hulpverlening.
De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en is tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die een ondertoezichtstelling rechtvaardigt. De zorgen van de Raad waren voornamelijk gebaseerd op de hechtingsrelatie van de moeder met haar oudere kinderen, maar de kinderrechter oordeelde dat er geen concrete zorgen waren over de ontwikkeling van [naam kind]. De ouders werden als liefdevol en betrokken beschreven, en er was geen reden om aan te nemen dat er hechtingsproblematiek zou ontstaan.
De kinderrechter heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen. Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Borges Dias, als griffier. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.