ECLI:NL:RBROT:2022:845

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
FT EA 21/1546
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een dwangakkoord wegens onvoldoende documentatie en onjuiste VTLB-berekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, had een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan haar schuldeisers, waaronder ABN AMRO Bank N.V. en een andere partij, aangeduid als [persoon A] c.s. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanbod van verzoekster niet goed gedocumenteerd was en dat de VTLB-berekening onjuist was. Verzoekster had een schuld van in totaal € 162.907,04, maar de aangeboden regeling voorzag in een lagere uitkering dan de volledige vordering. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de weigerende schuldeisers, die gezamenlijk 79,41% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, zwaarder wegen dan die van verzoekster. De rechtbank concludeerde dat verzoekster onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat het aanbod het uiterste was waartoe zij in staat was. De rechtbank wees het verzoek om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling af, omdat de documentatie niet transparant en controleerbaar was. De rechtbank benadrukte dat het aan verzoekster was om duidelijkheid te geven over haar financiële situatie en de afspraken met haar ex-partner. De uitspraak is openbaar uitgesproken en verzoekster kan binnen acht dagen hoger beroep instellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 26 januari 2022
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 14 december 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om twee schuldeisers met in totaal drie vorderingen, te weten:
  • ABN AMRO Bank N.V., vertegenwoordigd door Intrum, met twee vorderingen, hierna te noemen: ABN;
  • De heer [persoon A] en mevrouw [persoon B] , bijgestaan door Van Sikkelerus & Ray Advocaten, hierna te noemen: [persoon A] c.s.;
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
ABN heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend.
Ter zitting van 19 januari 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mr. A. Azauiyat, waarnemend voor mr. A. Kotan, werkzaam bij Berk Advocatuur (hierna te noemen: schuldhulpverlening);
  • mr. R.F. van Leeuwen, werkzaam bij Van Sikkelerus en Ray Advocaten, namens [persoon A] c.s.,
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift zes schuldeisers met acht concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 162.907,04 van verzoekster te vorderen volgens de crediteurenlijst bij het WSNP-verzoek. Verzoekster heeft bij brief van 17 september 2017 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers. In deze brief was het totaalbedrag van de schulden nog vastgesteld op € 197.111,61. De familie van verzoekster was bereid om een bedrag van € 2.500,00 beschikbaar te stellen als schenking. De schuldeisers zouden dan 1,26% van hun vordering ontvangen. Schuldhulpverlening heeft vervolgens op 10 december 2020 een nieuw aanbod gedaan, waaruit volgt dat de familie van verzoekster thans bereid is om € 10.000,00 beschikbaar te stellen voor de sanering van de schulden. Iedere schuldeiser zou dan 5,07% van haar openstaande vordering ontvangen. Nu de schuldenlast vastgesteld is op € 162.907,04 in plaats van € 197.111,61, zouden de schuldeisers 6,14% van hun vorderingen ontvangen.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door de familie ter beschikking gestelde schenking – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Uit de aanbiedingsbrief van 17 september 2020 lijkt te volgen dat de schuldenproblematiek is ontstaan door de ex-echtgenoot van verzoekster. Hij had tijdens het huwelijk een eigen onderneming die later failliet werd verklaard. Eén van de schuldeisers was de bank die de ex-echtgenoot een krediet had verleend. Na het faillissement kon de ex-partner de maandelijkse termijnen niet meer betalen en verzoekster is hier de dupe van geworden omdat zij gehuwd waren in gemeenschap van goederen en zij daardoor hoofdelijk aansprakelijk was voor de schulden. De schulden stapelden zich op en verzoekster raakte het overzicht kwijt.
Ter zitting is door verzoekster verklaard dat de schuld aan de bank is ontstaan vóór het huwelijk, deze schuld had te maken met haar eigen bedrijf welke failliet is gegaan in 2008. Voorts heeft verzoekster verklaard dat zij buiten gemeenschap van goederen getrouwd was en dat alle schulden slechts op haar te verhalen zijn, niet op haar ex-partner.
Ten aanzien van de huidige woonsituatie heeft verzoekster verklaard dat zij op 7 augustus 2017 van haar ex-partner is gescheiden en dat zij met ingang van 1 november 2017 een kamer huurt in het huis van haar ex-partner. Het was erg moeilijk om een appartement te vinden en daarom is verzoekster bij haar ex-partner ingetrokken. Verzoekster heeft verklaard een eigen woonkamer te hebben en dat ze weinig contact heeft met haar ex-partner. Ze zijn echter niet vervelend uit elkaar gegaan, dus het komt ook voor dat hij blijft eten. De ex-partner van verzoekster betaalt niet officieel alimentatie, maar hij draagt wel bij in de kosten van de kinderen. Verzoekster heeft verklaard tevreden te zijn met de huidige regeling, haar kinderen komen niks tekort.
Daarnaast heeft verzoekster verklaard dat zij fulltime werkzaam is in een winkel en daar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft. Als reactie op het verweer van de ABN, dat verzoekster een hogere kilometervergoeding krijgt dan gebruikelijk, heeft verzoekster verklaard dat zij niet alleen een vergoeding krijgt voor de reisafstand van huis naar werk, maar dat zij tevens inkoop doet en bijvoorbeeld naar andere winkels moet reizen. Ze krijgt daarvoor een vaste reiskostenvergoeding van in totaal € 300,00.
Verzoekster heeft desgevraagd verklaard dat zij niet weet waar haar ex-partner thans werkzaam is, noch hoeveel hij daar maandelijks verdient.
Vier schuldeisers met vijf vorderingen stemmen met de aangeboden schuldregeling in. ABN en [persoon A] c.s. stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van respectievelijk
€ 70.255,82 en € 59.121,92 op verzoekster.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft de ABN te kennen gegeven dat er geen sprake is van een schuldbemiddelingstraject conform de MSNP, maar eerder een poging tot een ‘simpele’ afkoop van de schulden zonder de inspanningen die bij een regulier MSNP-traject behoren. Zo heeft verzoekster geen behoefte aan beschermingsbewind of budgetbeheer en vindt ook schuldhulpverlening dit niet noodzakelijk, zonder dit verder toe te lichten. Bovendien wordt ook het aanbod van eerst € 2.500,00 en later € 10.000,00 niet verder toegelicht. Daarnaast wijst de duur van het traject (de incassopartner van ABN is voor het eerst benaderd in augustus 2018) en de langdurige tussenposes tussen de contactmomenten er niet op dat hier sprake is van een MSNP-traject.
ABN stelt zich voorts op het standpunt dat het voorstel niet goed en betrouwbaar gedocumenteerd is. Uit de stukken blijkt niet voldoende wat de aard van de arbeidsovereenkomst is. Het is ABN niet duidelijk of verzoekster een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft of niet langer werkzaam is bij de werkgever. Bovendien staat in de loonstrookjes dat sprake is van een kilometervergoeding. Deze vergoeding ziet ABN niet terug in de VTLB-berekening onder de inkomsten van verzoekster. De kilometervergoeding lijkt ook gelijk te blijven ongeacht de hoeveelheid werkdagen. Zo krijgt verzoekster bij zowel 21 gewerkte dagen als bij 22 gewerkte dagen een bedrag ad. € 300,00. De bank constateert voorts dat deze vergoeding voor de afstand tussen werk- en woonplaats aanzienlijk hoog uitvalt. Uit haar berekening volgt dat verzoekster tussen de € 150,00 en
€ 200,00 per maand kwijt zou zijn aan kosten. Zelfs als verzoekster hier een verklaring voor heeft, dan nog had dit bedrag meegenomen moeten worden bij de inkomsten in de VTLB-berekening. Tenslotte bevat de toelichting in de brieven van 9 maart 2021 en 29 juni 2021 onjuiste informatie. Schuldhulpverlening stelt op 9 maart 2021 dat de onderneming is opgeheven wegens gebrek aan omzet. Verzoekster zou ook weersproken hebben dat er sprake was van een faillissement. Echter, uit de administratie van de ABN en het KVK-uittreksel blijkt dat weldegelijk sprake is geweest van een faillissement. De reactie van schuldhulpverlening is een extra reden voor de bank om aan de overige informatie in de toelichting te twijfelen. Nu verzoekster in dezelfde woning verblijft als de ex-partner is de vraag waarom volgens de VTLB-berekening de uitgaven met betrekking tot de kinderen alleen als uitgaven van verzoekster worden gezien. De documentatie welke is aangeleverd is gebaseerd op foutieve informatie. ABN kan niet akkoord gaan met het voorstel en rekent het schuldhulpverlening aan dat dergelijke documentatie niet naar behoren is gecontroleerd.
Voorts kan door de ABN niet geconcludeerd worden of het voorstel het maximaal haalbare is. Er wordt bij het voorstel geen rekening gehouden met de opbrengst na inspanningen van verzoekster. Ook lijkt de schenking alleen plaats te vinden als er geen regulier MSNP- of WSNP-traject wordt doorlopen. ABN twijfelt over de goede trouw van het voorstel, maar ook over de moraliteit van verzoekster. In de VTLB-berekening ontbreekt informatie over de kilometervergoeding, maar ook over de aanwezigheid van vermogen bijvoorbeeld in de vorm van een auto. Bovendien stelt ABN zich op het standpunt dat geen sprake is van een duurzame oplossing. De MSNP staat voor meer dan alleen het kwijtschelden van schulden. Of naast kwijtschelding ook aanvullende hulp nodig is voor verzoekster is niet te beoordelen door de bank en lijkt ook niet van belang te zijn voor schuldhulpverlening.
[persoon A] c.s. heeft ter zitting verweer gevoerd. Hij sluit zich grotendeels aan bij het verweer van de ABN. Het voorstel is niet goed onderbouwd, zo wordt bijvoorbeeld het aangeboden bedrag niet verder onderbouwd. De weigerende schuldeisers vertegenwoordigen ruim 70% van de totale schuldenlast. Verzoekster is gescheiden van haar ex-partner, maar huurt wel een kamer bij hem. Verzoekster heeft door deze constructie geen recht op huurtoeslag en dit gaat ten koste van de schuldeisers. Bovendien is bij de echtscheiding, de waarde van de echtelijke woning niet afgerekend. Al het vermogen zit nog in de woning. Bij de scheiding had verzoekster de helft van de waarde van de woning moeten ontvangen. Bovendien staat er niet in het verzoekschrift waarom [persoon A] c.s. niet in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met het aanbod. Volgens [persoon A] c.s. is dit wel noodzakelijk. Er zijn veel vraagtekens over de echtscheiding en het vermogen wat niet is afgerekend.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de ABN en [persoon A] c.s. bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ABN en [persoon A] c.s. in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vorderingen van ABN en [persoon A] c.s. gezamenlijk een aanzienlijk aandeel vormen in de totale schuldenlast (te weten 79,41% daarvan). Zij vormen twee van de in totaal zes schuldeisers. Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat ABN en [persoon A] c.s. in redelijkheid niet konden weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het aanbod niet goed en controleerbaar gedocumenteerd. Ook is het aanbod onvoldoende transparant.
Zo staat in de aanbiedingsbrief van 17 september 2020 dat de schulden zijn ontstaan door het faillissement van de onderneming van haar ex-partner. Verzoekster zou in gemeenschap van goederen gehuwd zijn en daarom hoofdelijk aansprakelijk voor de ontstane schulden. Indien dit het geval zou zijn geweest, dan had er met de echtscheiding ook een afwikkeling van vermogen moeten plaatsvinden ten aanzien van de koopwoning. Ter zitting heeft verzoekster echter verklaard dat zij op huwelijkse voorwaarden getrouwd was en dat de schulden grotendeels zijn ontstaan vóór het huwelijk en met name zien op de eigen onderneming van verzoekster zelf die in 2008 failliet is gegaan. Daarnaast heeft schuldhulpverlening in de brieven van 9 maart 2021 en 29 juni 2021 bericht dat de onderneming van verzoekster is opgeheven wegens een gebrek aan baten, terwijl uit de stukken en het verhandelde ter zitting inderdaad blijkt dat sprake is geweest van een faillissement.
Schuldhulpverlening heeft een overzicht overgelegd met de berekening van het spaarsaldo in een minnelijk traject en een berekening van het spaarsaldo in een wettelijk schuldsaneringstraject. Bij het minnelijk traject is schuldhulpverlening uitgegaan van de minimale bijdrage van € 54,00 per maand en het spaarsaldo komt uit op een bedrag van
€ 1.944,00. In de WSNP komt schuldhulpverlening uit op een totale boedelopbrengst van
€ 0,00. Schuldhulpverlening is uitgegaan van de bijgevoegde VTLB berekening. De rechtbank is echter van oordeel dat de VTLB-berekening niet juist is. Zo is de reiskostenvergoeding niet als inkomen opgenomen, noch is die verder onderbouwd. Daarnaast zou verzoekster op zoek moeten gaan naar een andere woning, zodat zij een recht op huurtoeslag zou hebben. Bovendien zou zij dan ook recht hebben op een hoger bedrag aan kindgebonden budget. Daarnaast betaalt de ex-partner van verzoekster geen vast bedrag aan partner- en kinderalimentatie, waardoor ook hier geen rekening mee is gehouden in de berekening van het vrij te laten bedrag. Maar verzoekster heeft wel verklaard dat de ex-partner bijdraagt aan de kosten op opvoeding. Verder wilde of kon verzoekster geen antwoord geven op de vraag wat haar ex-partner verdient noch waar hij thans werkzaam is. De rechtbank kan dus niet zonder meer uitgaan van de berekening van schuldhulpverlening ten aanzien van de vergelijking van het aanbod zoals deze thans voorligt en wat verzoekster in het minnelijk of wettelijk traject zou kunnen sparen.
Het is aan verzoekster om duidelijkheid en openheid te geven over de wijze waarop zij afspraken heeft gemaakt met haar voormalige echtgenoot en huiseigenaar over de verdeling van de kosten van de opvoeding van de kinderen, de woonlasten en overige kosten van huishouding. Verzoekster heeft dat niet, althans onvoldoende gedaan, ook niet nadat zij daarover vragen gesteld kreeg ter zitting.
De rechtbank is daarnaast op grond van het bovenstaande ook van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Het aanbod betreft een saneringskrediet gebaseerd op de ter beschikking gestelde gift van de familie. Nu onvoldoende vast is komen te staan dat de VTLB-berekening juist is, kan niet worden vastgesteld dat verzoekster de komende drie jaar niet meer zou kunnen afdragen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van ABN en [persoon A] c.s. als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om ABN en [persoon A] c.s. te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2022. [1]

Voetnoten

1.