In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, had een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan haar schuldeisers, waaronder ABN AMRO Bank N.V. en een andere partij, aangeduid als [persoon A] c.s. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanbod van verzoekster niet goed gedocumenteerd was en dat de VTLB-berekening onjuist was. Verzoekster had een schuld van in totaal € 162.907,04, maar de aangeboden regeling voorzag in een lagere uitkering dan de volledige vordering. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de weigerende schuldeisers, die gezamenlijk 79,41% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, zwaarder wegen dan die van verzoekster. De rechtbank concludeerde dat verzoekster onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat het aanbod het uiterste was waartoe zij in staat was. De rechtbank wees het verzoek om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling af, omdat de documentatie niet transparant en controleerbaar was. De rechtbank benadrukte dat het aan verzoekster was om duidelijkheid te geven over haar financiële situatie en de afspraken met haar ex-partner. De uitspraak is openbaar uitgesproken en verzoekster kan binnen acht dagen hoger beroep instellen.