ECLI:NL:RBROT:2022:8442

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 september 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
FT EA 22/549 en FT EA 22/550
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met meerdere schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling, ingediend door een verzoeker met een aanzienlijke schuldenlast. De verzoeker had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij een betaling van 18,2% aan de preferente schuldeisers en 9,1% aan de concurrente schuldeisers voorstelde. Na verdere onderhandelingen en een wijziging van het aanbod naar een prognoseakkoord, stemden vijftien van de zestien schuldeisers in met de regeling, met uitzondering van VGZ Zorgverzekeraar, die weigerde in te stemmen met de nieuwe regeling. De rechtbank heeft de belangen van de verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van VGZ. De rechtbank oordeelde dat de weigering van VGZ om in te stemmen met de regeling niet redelijk was, gezien het feit dat een ruime meerderheid van de schuldeisers akkoord ging en dat het voorstel goed gedocumenteerd was. De rechtbank heeft VGZ daarom bevolen in te stemmen met de schuldregeling en veroordeeld in de kosten van de procedure. Tevens werd het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de gedwongen schuldregeling een gunstiger resultaat zou opleveren voor de schuldeisers dan de wettelijke regeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 5 september 2022
in de zaak van:
[naam verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 17 juni 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • VGZ Zorgverzekeraar (hierna: VGZ);
  • Feyenoord Service en Tickets (hierna: Feyenoord);
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Feyenoord heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 5 juli 2022, aan schuldhulpverlening te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 28 juli 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer J. Boterman, werkzaam bij Fimar Schuld- en budgethulp (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw [persoon B] , werkzaam bij Stichting de Ontmoeting (hierna: hulpverlener).
De overige weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De rechtbank heeft partijen op 28 juli 2022 een brief doen toekomen waarin staat dat de zaak is aangehouden in afwachting van nadere stukken.
Schuldhulpverlening heeft op 26 en 30 augustus 2022 nadere stukken aan de rechtbank doen toekomen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zestien schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met vier vorderingen en vijftien concurrente schuldeisers met zesentwintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 15.759,82 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 2 maart 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 18,2% aan de preferente schuldeisers en 9,1% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Ten tijde van de indiening van het verzoekschrift schuldsaneringsregeling was de totale schuldenlast verminderd tot een bedrag van € 13.863,82. Uit de 285-verklaring blijkt dat verzoeker op 1 juni 2022 een hoger aanbod aan schuldeisers kan doen, namelijk 20,28% aan de preferente schuldeisers en 10,14% aan de concurrente schuldeisers.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft verzoeker op 3 augustus 2022 een nieuw voorstel gedaan aan zijn schuldeisers. Het voorstel van 2 maart 2022 betrof een schuldenregeling op basis van een saneringskrediet. Het voorstel van 3 augustus 2022 betreft een voorstel op basis van een prognoseakkoord.
Het aangeboden akkoord van 3 augustus 2022 heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Ter zitting is gebleken dat verzoeker recente werkervaring heeft. Hij is in maart 2020 voor het laatst werkzaam geweest. Verzoeker was onrechtmatig ontslagen en zou mogelijk nog een verhaalbare vordering op zijn ex-werkgever hebben. De beschermingsbewindvoerder van verzoeker heeft in een e-mail van 3 augustus 2022 aan schuldhulpverlener laten weten dat de vordering op de ex-werkgever van verzoeker niet meer verhaalbaar is. Het bedrijf is failliet gegaan en er is een curator aangesteld. Voorts heeft verzoeker medische klachten, waarvoor hij in behandeling is en hij ontvangt een WMO-arrangement. Desgevraagd heeft verzoeker ter zitting verklaard dat hij echter graag weer aan het werk wil en dat hij in januari 2023 een opleiding tot ervaringsdeskundige zal volgen. Deze opleiding duurt negen maanden. Verzoeker verwacht binnen afzienbare tijd, in ieder geval vóór het einde van de minnelijke regeling, weer aan het werk te kunnen.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Indien verzoeker een baan vindt en een hoger inkomen genereert, zal hij in staat zijn om een hogere aflossing te doen dan thans is voorgesteld. Dit is eveneens de reden dat verzoeker ervoor gekozen heeft om zijn voorstel te wijzigen van een saneringskrediet naar een prognoseakkoord. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Vijftien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling van 3 augustus 2022 in. VGZ stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 1.911,53 op verzoeker, welke 13,8% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar contacten met schuldhulpverlening heeft VGZ te kennen gegeven dat zij niet akkoord gaat met de aangeboden regeling omdat zij reeds in 2019 finale kwijting heeft verleend voor verzoeker. VGZ gaat niet opnieuw akkoord met een nieuwe schuldregeling.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft VGZ geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van VGZ bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of VGZ in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van VGZ een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 13,8%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vijftien van de zestien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker is onder behandeling voor zijn PTSS-klachten en heeft een WMO-arrangement. De hulpverlening heeft ter zitting verklaard dat de kans groot is dat de WMO verlengd gaat worden. Verzoeker schat zijn kansen op herstel echter goed in en heeft verklaard dat hij vanaf januari 2023 een opleiding tot ervaringsdeskundige gaat volgen. Deze opleiding duurt negen maanden en de verwachting is dat verzoeker daarna aan het werk zal kunnen gaan. Nu verzoeker zijn aanbod heeft gewijzigd van een saneringskrediet naar een prognoseakkoord, zullen de schuldeisers profiteren van een hoger inkomen, daar verzoeker dan ook een hogere afloscapaciteit zal hebben.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van VGZ, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om VGZ te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
VGZ zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt VGZ om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt VGZ in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 september 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.