In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling, ingediend door een verzoeker met een aanzienlijke schuldenlast. De verzoeker had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij een betaling van 18,2% aan de preferente schuldeisers en 9,1% aan de concurrente schuldeisers voorstelde. Na verdere onderhandelingen en een wijziging van het aanbod naar een prognoseakkoord, stemden vijftien van de zestien schuldeisers in met de regeling, met uitzondering van VGZ Zorgverzekeraar, die weigerde in te stemmen met de nieuwe regeling. De rechtbank heeft de belangen van de verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van VGZ. De rechtbank oordeelde dat de weigering van VGZ om in te stemmen met de regeling niet redelijk was, gezien het feit dat een ruime meerderheid van de schuldeisers akkoord ging en dat het voorstel goed gedocumenteerd was. De rechtbank heeft VGZ daarom bevolen in te stemmen met de schuldregeling en veroordeeld in de kosten van de procedure. Tevens werd het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de gedwongen schuldregeling een gunstiger resultaat zou opleveren voor de schuldeisers dan de wettelijke regeling.