ECLI:NL:RBROT:2022:8441

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
FT EA 22/403 en FT EA 22/404
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling onder de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoekster, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van in totaal € 90.234,42. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden aan haar dertien schuldeisers, waarbij zij een betaling van 3,96% aan de preferente schuldeisers en 1,98% aan de concurrente schuldeisers heeft voorgesteld. Na een herziening van de regeling is het aangeboden percentage verhoogd naar 4,72% voor de preferente en 2,36% voor de concurrente schuldeisers. Ondanks dat elf van de dertien schuldeisers instemden met de regeling, weigerden ING Bank N.V. en ABN Amro Bank N.V. hun instemming, wat leidde tot deze procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd is en dat verzoekster inmiddels een fulltime baan heeft, wat haar afloscapaciteit ten goede komt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de weigering van ING en ABN niet in redelijkheid kan worden gehandhaafd, gezien het feit dat een ruime meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verzoekster, die haar schulden wil oplossen vanuit een stabiele situatie, zwaarder wegen dan de belangen van de weigerende schuldeisers.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om ING en ABN te bevelen in te stemmen met de schuldregeling en hen te veroordelen in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen vanwege de geldende tienjaartermijn, aangezien verzoekster eerder in een schuldsaneringsregeling heeft gezeten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat verzoekster kan doorgaan met het betalen van haar schulden zonder in de toestand te verkeren dat zij heeft opgehouden te betalen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 2 september 2022
in de zaak van:
[naam verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 3 mei 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • ING Bank N.V., in behandeling bij Flanderijn (hierna: ING);
  • ABN Amro Bank N.V. (hierna: ABN);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
ING heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden. ING heeft in haar verweerschrift aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
Ter zitting van 28 juli 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw R. Paltan, werkzaam bij Manna Support (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De overige weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Schuldhulpverlening heeft op 16 augustus 2022 een stand van zaken aan de rechtbank doen toekomen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift dertien schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met drie vorderingen en twaalf concurrente schuldeisers met twaalf vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 90.234,42 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 30 december 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,96% aan de preferente schuldeisers en 1,98% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
In de 285-verklaring van 8 juni 2022 is het aangeboden percentage enigszins toegenomen, namelijk 4,72% aan de preferente schuldeisers en 2,36% aan de concurrente schuldeisers.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Ten tijde van het aanbod werkte verzoekster parttime, met een arbeidscontract voor bepaalde tijd. Zij werkte gemiddeld tussen de 28 en 32 uur per week en had een arbeidscontract tot en met februari 2022. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat haar contract met een jaar verlengd is. Schuldhulpverlening heeft de rechtbank op 16 augustus 2022 bericht dat verzoekster met ingang van 8 augustus 2022 een arbeidsovereenkomst heeft op basis van 36 uur per week. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Elf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. ING en ABN stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van respectievelijk € 73.589,38 en € 4.084,49 op verzoekster, welke 81,6% en 4,5% van de totale schuldenlast belopen.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft ABN te kennen gegeven dat de aangeboden regeling niet goed is gedocumenteerd en dat deze onvoldoende financieel transparant is. Schuldhulpverlening heeft gesteld dat verzoekster met een fulltime baan niet een hogere afloscapaciteit zal genereren omdat haar toeslagen dan zullen dalen. Schuldhulpverlening heeft dit echter niet met stukken onderbouwd. Bovendien is het ABN niet duidelijk hoe deze houding correspondeert met het uitgangspunt van een schuldhulp traject, waarin wordt verwacht dat cliënten zich maximaal inzetten om zijn of haar schulden te voldoen.
Het verweerschrift van ING komt grotendeels overeen met de reden van weigering door de ABN. ING voegt daar nog aan toe dat verzoekster uit eigen beweging amper heeft geprobeerd om tot een oplossing te komen. Bovendien is gebleken dat verzoekster eerder is toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, maar dat dit niet heeft geleid tot een schone lei, omdat verzoekster zich niet aan de wettelijke verplichtingen van de schuldsanering hield. Verzoekster kan, vanwege de 10-jaarstermijn, niet toegelaten worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Verzoekster is 39 jaar oud en heeft nog een werkend leven voor zich van ongeveer 28 jaar. Verzoekster is in staat om gedurende deze periode de openstaande vordering in zijn geheel af te lossen middels een maatwerk afbetalingsregeling. Verzoekster heeft, gelet op het bovenstaande, niet het maximaal haalbare aangeboden.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft ABN geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ING en ABN bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ING en ABN, ontstaan in 2012, respectievelijk in 2014 in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van ING en ABN een fors aandeel vormen in de totale schuldenlast van respectievelijk 81,6% en 4,5%, maar ook dateren van 2012, respectievelijk 2014
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk elf van de dertien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift, het verhandelde ter zitting en de nagekomen stukken is gebleken dat verzoekster inmiddels beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dat betekent dat verzoekster reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Indien geen – gedwongen – schuldregeling tot stand komt, dan zal ook het (subsidiaire) verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen worden. Immers, verzoekster heeft eerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling gezeten en kan tot 18 december 2029 niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in verband met de geldende 10-jaarstermijn. Indien zij voordien, vanwege schuldenproblematiek failliet wordt verklaard, dan zal er voor de schuldeisers, alleen al gelet op de kosten van een faillissement, veel minder te verdelen zijn.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van ING en ABN, die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om ING en ABN te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
ING en ABN zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen.
Het subsidiaire verzoek zal worden afgewezen vanwege de tienjaartermijn.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt ING en ABN om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt ING en ABN in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 september 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.