In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoekster, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van in totaal € 90.234,42. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden aan haar dertien schuldeisers, waarbij zij een betaling van 3,96% aan de preferente schuldeisers en 1,98% aan de concurrente schuldeisers heeft voorgesteld. Na een herziening van de regeling is het aangeboden percentage verhoogd naar 4,72% voor de preferente en 2,36% voor de concurrente schuldeisers. Ondanks dat elf van de dertien schuldeisers instemden met de regeling, weigerden ING Bank N.V. en ABN Amro Bank N.V. hun instemming, wat leidde tot deze procedure.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd is en dat verzoekster inmiddels een fulltime baan heeft, wat haar afloscapaciteit ten goede komt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de weigering van ING en ABN niet in redelijkheid kan worden gehandhaafd, gezien het feit dat een ruime meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verzoekster, die haar schulden wil oplossen vanuit een stabiele situatie, zwaarder wegen dan de belangen van de weigerende schuldeisers.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om ING en ABN te bevelen in te stemmen met de schuldregeling en hen te veroordelen in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen vanwege de geldende tienjaartermijn, aangezien verzoekster eerder in een schuldsaneringsregeling heeft gezeten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat verzoekster kan doorgaan met het betalen van haar schulden zonder in de toestand te verkeren dat zij heeft opgehouden te betalen.