ECLI:NL:RBROT:2022:8394

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/644838 / KG ZA 22-793 (voorlopige voorziening) C/10/644835 / FA RK 22-6558 (beroep tegen oplegging huisverbod)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging huisverbod met instandlating rechtsgevolgen na voorlopige voorziening in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 september 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een huisverbod dat was opgelegd door de burgemeester van Maassluis. Het huisverbod was op 19 september 2022 opgelegd aan de verzoeker, die in een situatie van oplopende spanningen met zijn partner verkeerde. De burgemeester had het huisverbod opgelegd omdat de aanwezigheid van de verzoeker in de woning van de achterblijfster een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de bewoners opleverde. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er ten tijde van het incident sprake was van ernstig en onmiddellijk gevaar, maar heeft ook geconstateerd dat er inmiddels een voorlopige voorziening was getroffen in de echtscheidingsprocedure, waardoor de situatie was veranderd. De rechter heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het huisverbod in stand gelaten tot een bepaalde datum, om ervoor te zorgen dat de situatie veilig bleef voor de betrokkenen. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, omdat de rechter onmiddellijk uitspraak deed in de hoofdzaak.

De voorzieningenrechter heeft verweerder in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.518, en heeft de beslissing ondertekend. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team familie
Reg.nrs.: C/10/644838 / KG ZA 22-793 (voorlopige voorziening)
C/10/644835 / FA RK 22-6558 (beroep tegen oplegging huisverbod)
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 september 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen
[naam verzoeker], verzoeker,
wonende te [woonplaats verzoeker] , ,
tijdelijk elders verblijvende,
gemachtigde mr. W.J.J. Trooster.
en
de burgemeester van de gemeente Maassluis, verweerder,
gemachtigde mr. P.H. Harent,
in welke zaken belanghebbende is
[naam achterblijfster] ,achterblijfster, hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats achterblijfster] .
Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 19 september 2022 heeft verweerder een huisverbod (inclusief contactverbod met de minderjarigen) van tien dagen opgelegd aan verzoeker.
Bij brief van 20 september 2022 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minderjarige [naam minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige is op 26 september 2022 gehoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2022. Aanwezig waren:
 verzoeker en zijn gemachtigde;
 verweerder, vertegenwoordigd door P.H. Harent;
 de vrouw;
 Veilig thuis, vertegenwoordigd door [naam] .
Beslissing
De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit geheel en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit voor het deel dat het huisverbod betreft in stand blijft tot dinsdag 27 september 2022 te 12:00 uur en voor het deel dat het contactverbod betreft in stand blijft tot aan het moment van de mondelinge uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.518;
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Overwegingen
1.
Weergave bestreden besluit, verzoek en beroep
1.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van achterblijfster (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
1.2. Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit. Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de proceskosten.
1.3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2..Spoedeisend belang

2.1.
Verzoeker heeft door het opgelegde huisverbod dat nog steeds voortduurt geen toegang tot zijn woning en geen contact met zijn kinderen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er dan ook sprake van een spoedeisend belang.

3..Kortsluiten met afwijzen verzoek voorlopige voorziening

3.1.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat zij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
4.
Beoordeling beroep
4.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. De feiten en omstandigheden hoeven niet onomstotelijk vat te staan, maar moeten voldoende aannemelijk zijn. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9 Wth.
4.2.
De voorzieningenrechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het gevaar dient beoordeeld te worden op basis van objectieve gegevens. De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was er ten tijde van het incident sprake van ernstig en onmiddellijk gevaar. Er is een periode gewest van oplopende spanningen tussen verzoeker en de vrouw. Dit blijkt uit de meldingen die verzoeker en de vrouw beiden over en weer hebben gedaan bij Veilig Thuis en de politie. Tevens erkent verzoeker dat de spanningen in de echtelijke woning dusdanig van aard zijn dat verzoeker en achterblijfster niet gezamenlijk in de woning kunnen verblijven. De oplopende spanningen zijn op 19 september 2022 geëscaleerd. Verzoeker en de vrouw kregen ruzie, waarna de vrouw de man begon te filmen. De rechtbank kan vaststellen, door de verklaringen van de vrouw en de minderjarige dochter [naam minderjarige] , dat de man gescholden heeft in het bijzijn van de kinderen en dat de man gepoogd heeft om de telefoon af te pakken en uiteindelijk uit de handen van de vrouw heeft geslagen. Ook de politie, die het filmpje heeft bekeken, geeft aan dat er sprake was van een geweldssituatie. Er was behoefte aan rust en veiligheid. In die situatie kan een huisverbod worden opgelegd en de burgemeester heeft hier in redelijkheid toe kunnen besluiten.
4.4.
Op grond van artikel 6, tweede lid, Wth betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod. Het uitgangspunt van de wet is tien dagen rust, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat er in deze zaak sprake is van bijzondere omstandigheden, gelegen in het feit dat na het opleggen van het huisverbod een beschikking voorlopige voorziening van de rechtbank van 16 september 2022 bij verzoeker en de vrouw bekend is geworden. In de beschikking is bepaald dat de minderjarigen aan verzoeker worden toevertrouwd en dat hij het exclusieve gebruik van de woning krijgt, behalve op de momenten dat de vrouw voor de minderjarigen zorgt en in de woning aanwezig is (van dinsdag 12:00 uur tot woensdag 20:00 uur en zaterdag van 8:00 uur tot 20:00 uur). Hieruit volgt dat partijen niet meer tegelijkertijd samen in de woning zullen zijn en dat dit eveneens rust zal opleveren. De situatie zoals die zich op 19 september 2022 heeft voorgedaan kan zich niet meer voordoen omdat de man en de vrouw niet meer samen in de woning zullen zijn.
4.5.
De rechtbank zal derhalve het besluit ex nunc vernietigen, met instandlating van de rechtsgevolgen van het gedeelte van het besluit dat het huisverbod betreft tot dinsdag 27 september 2022 te 12:00 uur. Op deze manier zal het opheffen van het huisverbod aansluiten op de beschikking voorlopige voorziening van de rechtbank. In de praktijk zal dit betekenen dat de vrouw tot woensdag 20.00 uur in de woning zal kunnen verblijven met de minderjarigen en dat daarna de beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank kan worden vervolgd. Het contactverbod zal wel per direct worden opgeheven, aangezien de ruzies tussen verzoeker en de vrouw plaatsvinden als zij samen in de woning zijn en niet met de minderjarigen.
5.
Beoordeling voorlopige voorziening
5.1.
Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
6.
Proceskosten
6.1.
Omdat de voorzieningenrechter overgaat tot vernietiging van het besluit wordt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten veroordeeld. In lijn met het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de voorzieningenrechter 1 punt toe voor het verzoekschrift en 1 punt voor het behandelen daarvan tijdens de mondelinge behandeling, en 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het behandelen daarvan tijdens de mondelinge behandeling. Gelet op de onderlinge samenhang tussen de procedure voorlopige voorziening en de beroepsprocedure hanteert de voorzieningenrechter voor beide een wegingsfactor van 0,5. Per saldo gaat de voorzieningenrechter bij de proceskostenveroordeling in beide procedures samen dus uit van 2 punten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft 1 punt een waarde van € 759,-. De proceskostenveroordeling in beide procedures samen is daarom € 1.518,-. Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet het bedrag van de kosten worden betaald aan de rechtsbijstandverlener.
Aldus gedaan door mr. D.I. Hendriks-van Wel, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en mr. M.M.P.H. van den Boomen, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: