ECLI:NL:RBROT:2022:8330

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
634022
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot pensioenverevening na echtscheiding en de toepassing van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de verevening van pensioenrechten na hun echtscheiding. Partijen waren op 4 september 2003 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd, maar hun huwelijk is op 9 november 2015 ontbonden. De vrouw vorderde onder andere inzage in de door de man opgebouwde pensioenrechten en medewerking aan de verevening van deze rechten op grond van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (WVPS). De man voerde verweer en stelde dat de vrouw geen recht had op een deel van zijn pensioen, omdat de opbouw daarvan reeds was gestopt vóór hun huwelijk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de toepasselijkheid van de WVPS niet was uitgesloten en dat de vrouw in beginsel recht had op verevening van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen. Echter, de man heeft bewijs geleverd dat zijn pensioenopbouw bij Nationale Nederlanden al was gestopt vóór het huwelijk. De vrouw heeft dit niet inhoudelijk betwist en kon geen concrete aanwijzingen geven dat de man elders pensioen had opgebouwd. Hierdoor heeft de rechtbank de vorderingen van de vrouw afgewezen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat in procedures tussen ex-echtelieden de proceskosten doorgaans worden gecompenseerd, en heeft bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M. de Geus.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/634022 / HA ZA 22-166
Vonnis van 5 oktober 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [vestigingsplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. S. Süzen te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. M.F.A. van Pelt te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 februari 2022, met producties 1 en 2;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 en 2;
  • de brief van de rechtbank van 28 juni 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het B8-formulier (inzending stukken) van 25 augustus 2022 zijdens de man met aanvullende producties;
  • het B16-formulier namens de man met een verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling wegens ziekte van de man;
  • de e-mail van de rechtbank met het bericht dat de mondelinge behandeling doorgang zal vinden;
  • de mondelinge behandeling van 29 september 2022.
1.2.
Ter mondelinge behandeling is de vrouw bijgestaan door mr. N. El Hadje, kantoorgenoot van mr. S. Süzen. Daarnaast is mr. M.F.A. van Pelt namens de man verschenen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn op 4 september 2003 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Het huwelijk is op 9 november 2015 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking, gewezen door deze rechtbank, gedateerd 23 juli 2015.
2.2.
Partijen zijn geen regeling over tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken overeengekomen en zij hebben de toepasselijkheid van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (hierna: ‘de WVPS’) dus niet uitgesloten op de wijze voorzien in deze wet.
2.3.
De man is in 2019 op 71- jarige leeftijd met pensioen gegaan.
2.4.
Bij e-mails van 22 augustus 2021 en 28 december 2021 is de advocaat van de man door de advocaat van de vrouw aangeschreven met de mededeling dat, nu er geen pensioenverevening heeft plaatsgevonden, de vrouw daartoe alsnog over wenst te gaan en is verzocht of de man hieraan zijn medewerking wil verlenen. Tevens is daarbij verzocht om toezending van de pensioengegevens van de man.

3..Het geschil

3.1.
De vrouw vordert - zakelijk weergegeven - om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te bevelen om inzage te verlenen in de door hem opgebouwde pensioenrechten;
II. de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan verevening van de door hem tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten;
III. de man te veroordelen om aan de pensioeninstelling de opdracht te geven het maandelijks verschuldigde bruto pensioen waar de vrouw op grond van de WVPS aanspraak heeft, aan de vrouw uit te keren, waarbij het vonnis dezelfde rechtskracht heeft als een door de man opgestelde verklaring op dit punt;
IV. de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat zij op grond van artikel 1:155 BW juncto artikel 2 lid 1 WVPS over wenst te gaan tot verevening van de door de man tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken. De vrouw heeft geen inzicht in de pensioenaanspraken van de man en heeft de man verzocht inzage te geven in zijn pensioengegevens. Hierop heeft de man niet gereageerd. De vrouw heeft het vermoeden dat de man tijdens het huwelijk pensioen heeft opgebouwd.
3.3.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw en concludeert tot afwijzing van die vorderingen. De stelling van de vrouw dat de man geen informatie zou willen verschaffen over het opgebouwde pensioen is onjuist. Reeds in het kader van de echtscheidingsprocedure is alle benodigde informatie door de toenmalige advocaat van de man verstrekt. Door de echtscheidingsbeschikking was de vrouw er bovendien bekend mee dat Nationale Nederlanden de pensioenuitvoerder is.
3.4.
De man heeft tevens aangevoerd dat in april 2022 vanuit Nationale Nederlanden desgevraagd de informatie is verschaft dat de pensioenopbouw van de man reeds gestopt is vóór het huwelijk met de vrouw, zodat zij geen recht heeft op een deel van het ouderdomspensioen. Volgens Nationale Nederlanden heeft de vrouw wel recht op een voor haar gereserveerd bijzonder partnerpensioen van € 8.557,54 bruto per jaar zolang zij leeft, waarbij echter pas een recht op uitkering bestaat na overlijden van de man. Ten slotte heeft de man aangevoerd dat hij wel degelijk op de verzoeken van de vrouw om inzage in zijn pensioengegevens heeft gereageerd. De advocaat van de man heeft in reactie op de verzoeken respijt gevraagd in afwachting van nadere informatie van Nationale Nederlanden.
3.5.
De verdere stellingen en weren zullen, waar nodig, in de beoordeling worden betrokken.

4..De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 1:155 BW en artikel 2 lid 1 WVPS bestaat er na (echt)scheiding recht op pensioenverevening overeenkomstig de WVPS, tenzij de voormalig echtgenoten op de wijze voorzien in deze wet de toepasselijkheid daarvan hebben uitgesloten. Tussen partijen is niet in geschil dat de toepasselijkheid van de WVPS niet is uitgesloten. Aldus staat vast dat de vrouw op grond van de WVPS in beginsel recht heeft op verevening van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen.
4.2.
Door de man is echter een e-mail van Nationale Nederlanden van 21 april 2022 in het geding gebracht, waarin Nationale Nederlanden heeft medegedeeld dat de opbouw van het ouderdomspensioen van de man reeds is gestopt per 1 oktober 1998. Nu de man eerst op 4 september 2003 met de vrouw is gehuwd, betekent dit dat de man tijdens het huwelijk met de vrouw geen ouderdomspensioen bij Nationale Nederlanden heeft opgebouwd. De vrouw heeft hetgeen door Nationale Nederlanden in bedoelde e-mail is vermeld niet inhoudelijk betwist, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan. Dat leidt er toe dat de vrouw geen recht heeft op een deel van het opgebouwde ouderdomspensioen van de man bij Nationale Nederlanden.
4.3.
Bij de mondelinge behandeling heeft de vrouw te kennen gegeven dat zij desondanks toch het vermoeden heeft dat de man elders nog pensioen heeft opgebouwd tijdens zijn huwelijk met de vrouw. Dit is door de man betwist. De vrouw en haar advocaat hebben desgevraagd niet kunnen aangeven dat er concrete aanwijzingen bestaan dat de man nog elders pensioen heeft opgebouwd. De ter zitting aanwezige advocaat van de vrouw, mr. N. El Hadje, bleek niet te weten of mr. S. Süzen in de, in het kader van de echtscheidingsprocedure overgelegde, belastingaangiften van de man van destijds, concrete aanwijzingen heeft gevonden die het vermoeden van de vrouw zouden kunnen ondersteunen.
4.4.
Gelet op het gemotiveerde verweer van de man had het op de weg van de vrouw gelegen haar vorderingen nader te onderbouwen. Dat heeft zij echter - ook ter mondelinge behandeling - volledig nagelaten. De man heeft inzage gegeven in de door hem opgebouwde pensioenrechten bij Nationale Nederlanden en er zijn geen concrete aanwijzingen dat de man elders nog pensioen heeft opgebouwd. Vordering I zal daarom worden afgewezen.
Vordering II en III zullen bij gebrek aan grondslag eveneens worden afgewezen. De vrouw kan op grond van de WVPS in het onderhavige geval geen aanspraak maken op een deel van het ouderdomspensioen van de man.
4.5.
Ten aanzien van de proceskosten is het uitgangspunt dat in procedures tussen ex-echtelieden de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om in het onderhavige geval van dit uitgangspunt af te wijken.

5..De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen van de vrouw af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022.
3535/638