ECLI:NL:RBROT:2022:8288

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
10-244042-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen van een geldbedrag van € 273.690,- met gevangenisstraf en verbeurdverklaring

Op 20 september 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van witwassen van een geldbedrag van € 273.690,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 september 2021 te Rotterdam dit geldbedrag voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het afkomstig was uit enig misdrijf. De verdachte, die als geldkoerier fungeerde, heeft verklaard dat hij een vergoeding van € 500,00 zou ontvangen voor het ophalen van het geld. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die stelde dat hij niet schuldig was aan witwassen maar enkel als koerier handelde, verworpen. De rechtbank oordeelde dat het geld afkomstig was uit de handel in verdovende middelen, wat voldoende bewijs opleverde voor de tenlastelegging van witwassen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 261 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is het in beslag genomen geldbedrag van € 273.690,00 verbeurd verklaard, terwijl een bedrag van € 1.825,00 aan de verdachte werd teruggegeven. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact ervan op de legale economie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-244042-21
Datum uitspraak: 20 september 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte],
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H. van Galen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, te weten witwassen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 251 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar
  • verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 273.690,00;
  • teruggave van het in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van €1.825,00 aan de verdachte.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De verdachte heeft zich niet schuldig gemaakt aan witwassen maar hij is ingezet als geldkoerier zoals dit bij ondergronds bankieren (Hawala-bankieren) vaker voorkomt. Er is onvoldoende om een rechtstreekse link in de zin van witwassen naar de verdachte te maken.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Hawala-bankieren
Hawala-bankieren is een systeem van ondergronds bankieren dat wordt gebruikt voor het overboeken van gelden tussen personen in migratielanden en personen in het land van herkomst. Door middel van Hawala-bankieren zijn wereldwijd zeer grote geldstromen afkomstig uit legale inkomstenbronnen in omloop. Hawala-bankieren als zodanig is niet (primair) gericht op criminele gelden. Hoewel in de wijze waarop Hawala-bankieren in prakrijk wordt gebracht, verscheidene typologieën van witwassen kunnen worden herkend, kan het bewijs van witwassen niet louter worden gestoeld op het feit dat sprake is van Hawala-bankieren.
Uit misdrijf afkomstig
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel “
afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechtbank die omstandigheden betrekken in haar bewijsoverwegingen.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 10 september 2021 hebben verbalisanten post gevat op de [straatnaam] te [plaatsnaam] naar aanleiding van een anonieme tip dat aldaar een drugspand zou worden gerund. Ter hoogte van het pand met nummer [huisnummer 1] zagen verbalisanten om 10.30 uur de verdachte staan. Zij verloren daarna het zicht op de verdachte. In de periode daarna zagen zij meer mannen de portiek van de woningen gelegen aan de [adres 1] en [adres 2] en de woning gelegen aan het [adres 3] naar binnen en naar buiten gaan en heen en weer lopen, al dan niet met gevulde (boodschappen)tassen. Waar de verdachte op dat moment is, is onduidelijk gebleven. Wel is om 11.19 uur een foto gemaakt met de telefoon van de verdachte van een andere telefoon die op een tafel ligt en waarop de calculatorapplicatie en geld is te zien.
Om 13.05 uur zagen verbalisanten de verdachte uit het portiek met nummer [huisnummer 2] komen. De verdachte droeg een witte tas waarin pakketten met contant geld bleken te zitten. Na telling bleek het te gaan om een geldbedrag van € 273.690,00.
Deze feiten en omstandigheden gaven aanleiding om de panden te betreden. In deze panden zijn grote hoeveelheden aan verdovende middelen aangetroffen.
Op grond van het vorenstaande volgt dat het aangetroffen geldbedrag afkomstig is uit panden waar grote hoeveelheden verdovende middelen zijn aangetroffen, zonder dat uit het dossier enige andere verklaring volgt voor de herkomst van dit geld. De inhoud van het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de stelling dat de verdachte betrokken was bij Hawala-bankieren.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op het hiervoor overwogene stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit de handel in verdovende middelen, althans enig misdrijf, afkomstig is geweest en dat de verdachte dat wist. Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van € 273.690,00.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 10 september 2021 te Rotterdam 273.690 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat die 273.690 euro - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen en heeft daar ter terechtzitting enige openheid over gegeven. Hij heeft naar eigen zeggen opdracht gekregen om bij een pand in [plaatsnaam] een tas met geld op te halen. Deze zou hij vervolgens naar Den Haag moeten brengen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij hier een vergoeding van € 500,00 voor zou krijgen. Tevens heeft de verdachte op locatie € 1.825,00 ontvangen om in onkosten voor de opdracht te voorzien. Hij heeft verklaard spijt te hebben van zijn daad.
Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt bovendien onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. De verdachte heeft daar geen oog voor gehad en heeft zich laten leiden door eigen financieel gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden is, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Omdat het handelen van de verdachte ten tijde van het strafbare feit is ingegeven door diens financiële problemen en zijn benarde thuissituatie en deze situatie (nog) niet is gewijzigd, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 273.690,00 verbeurd te verklaren en het bij de insluitingsfouillering in beslag genomen geldbedrag van € 1.825,00 terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Beoordeling door de rechtbank
De geldbedragen zijn geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit verkregen en het bewezen feit is met betrekking tot dit geldbedrag begaan. Daarom worden beide in beslag genomen geldbedragen verbeurd verklaard.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 360 (driehonderdzestig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
261 (tweehonderdeenenzestig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
Bedrag
Omschrijving
Beslissing rechtbank
€ 1825,00
GN: 6273378
verklaart verbeurd als bijkomende straf
€ 276.690,00
G6273403
verklaart verbeurd als bijkomende straf
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van der Leeden , voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en mr. S. Kooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. Frerichs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 september 2021 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) 273.690 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat die 273.690 euro - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.