ECLI:NL:RBROT:2022:8287

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
10-244036-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het in vereniging aanwezig hebben van cocaïne met verbeurdverklaring van in beslag genomen geld en gedeeltelijke toewijzing van de vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het in vereniging aanwezig hebben van 1006,9 gram cocaïne. De verdachte, die niet ingeschreven stond in de basisregistratie, werd bijgestaan door raadsman mr. R.T. Schrama. De officier van justitie, mr. H. van Galen, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van 200 dagen, waarvan 31 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte enige tijd in de woning verbleef waar de cocaïne werd aangetroffen en dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medepleger was van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, en dat er sprake was van een nauwe samenwerking met medeverdachten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 200 dagen, waarvan 31 dagen voorwaardelijk, en verklaarde het in beslag genomen geld van € 17.900,00 verbeurd. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 2.370,00, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.297,50. De rechtbank overwoog dat de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in de strafmaat zijn meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-244036-21
Datum uitspraak: 20 september 2022
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen in Nederland,
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats in Nederland:
[adres verdachte].
raadsman mr. R.T. Schrama, advocaat te Rijswijk.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H. van Galen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde, te weten het aanwezig hebben van cocaïne;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 31 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • ter beschikking stelling van het in beslag genomen geld aan de rechthebbende.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Inleiding
Op 10 september 2021 hebben verbalisanten post gevat op de [straatnaam 1] te [plaatsnaam]. Zij hebben van de wijkagent een anonieme tip ontvangen dat aldaar een drugspand zou worden gerund. Naar aanleiding daarvan hebben zij een onderzoek ingesteld. Terwijl verbalisanten postten, hebben zij diverse bewegingen gezien tussen verschillende woningen aan de [straatnaam 1] en aan [straatnaam 2]. Gelet op de waarnemingen kregen verbalisanten het vermoeden dat er in de woning gelegen aan de [adres 1] een vermoedelijke overdracht van verdovende middelen had plaatsgevonden. Er is vervolgens besloten om de woningen gelegen aan de [adres 2], de [adres 3] en het [adres 4] te betreden. Op het moment dat verbalisanten de woning gelegen aan het [adres 4] wilden betreden, hoorden zij glasgerinkel en vluchtten er drie mannen uit de woning. Later bleken dit de verdachte en medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] te zijn.
In alle drie de panden is een grote hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. Een deel hiervan is na een indicatieve test doorgezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Uit het onderzoek van het NFI is gebleken dat de middelen die op de bank in de woning gelegen aan het [adres 4] zijn aangetroffen 1006,9 gram cocaïne betreft.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft in lijn met de officier van justitie aangevoerd dat de tenlastelegging enkel bewezen kan worden verklaard voor zover dit betrekking heeft op de geteste cocaïne en dat de verdachte voor het overige dient te worden vrijgesproken.
4.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Voor een bewezenverklaring van “aanwezig hebben” als bedoeld in de Opiumwet is vereist dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich bovendien in zijn machtssfeer bevonden. Met dat laatste wordt bedoeld dat de verdachte in enigerlei mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren, oftewel dat hij er enige zeggenschap over had.
Vast staat dat de verdachte enige tijd, on en nabij een maand, in de woning gelegen aan het [adres 4] te [plaatsnaam] heeft verbleven. Verbalisanten hebben gerelateerd dat zij een sterke chemische lucht roken toen zij het pand aan de [adres 4] binnenkwamen, waardoor het onmogelijk is dat als je je in de woning bevindt of dat je hier bent geweest, geen kennis draagt van deze stoffen. Verdachte verbleef in de woning en moet aldus de wetenschap gehad hebben over de aanwezige cocaïne.
Nu de verdachte in de woning verbleef en hier ook gebruik van maakte, stelt de rechtbank vast dat de verdachte ook beschikkingsmacht over de verdovende middelen heeft gehad. Op basis van het dossier stelt de rechtbank voorts vast dat medeverdachte [naam medeverdachte 2] zorg heeft gedragen voor het transport van de verdovende middelen en/of het geld tussen de verschillende panden en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen medeverdachte [naam medeverdachte 2] en de verdachte, waarbij de verdachte het pand onder zich hield en medeverdachte [naam medeverdachte 2] zorg heeft gedragen voor het transport van de verdovende middelen.
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1 kilo cocaïne.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 10 september 2021 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in de woning aan het [adres 4])
1006,9gram cocaïne, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van 1006,9 gram cocaïne. De drugs zijn aangetroffen in een versnijdingspand dat door de verdachte in gebruik was. Bovendien bestond er een evidente samenwerking met de medeverdachte [naam medeverdachte 2], omdat die vermoedelijk zorg heeft gedragen voor het transport van voorwerpen, verdovende middelen en/of geld tussen het versnijdingspand en de overige panden. Dit is een ernstig feit. Harddrugs zoals cocaïne bevatten stoffen die schadelijk zijn voor de volksgezondheid en zijn erg verslavend. Zij vormen daardoor een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Daarnaast wordt met de handel in cocaïne veel geld verdiend en gaat deze handel gepaard met vele vormen van criminaliteit. Ter bestrijding van deze criminaliteit staan er flinke straffen op het aanwezig hebben van cocaïne.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden is.
Gelet op de ernst van het feit, zal de rechtbank bovendien een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag terug te geven aan de rechthebbende.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om het in beslag genomen geldbedrag terug te geven aan de verdachte. Er kan worden vastgesteld dat de verdachte rechthebbende is van het geld. Hij heeft dit bij elkaar gespaard door zwart te werken in de horeca en in de bouw.
8.3.
Beoordeling door de rechtbank
Het geldbedrag is geheel of grotendeels verkregen door middel van het bewezen feit. Niet is komen vast te staan dat dit bedrag op legale wijze is verkregen door de verdachte. Het in beslag genomen geldbedrag van € 17.900,00 zal worden verbeurd verklaard.

9..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

[naam benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 53.009,07 aan materiële schade en proceskosten.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de gehele vordering, inclusief wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Primair heeft de verdediging hiertoe aangevoerd dat geen sprake is van rechtstreekse schade als gevolg van het ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft de verdediging hiertoe aangevoerd dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt.
9.3.
Beoordeling door de rechtbank
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit materiële schade toegebracht. De rechtbank ziet geen rechtstreeks verband tussen alle gevorderde schadeposten en het bewezen verklaarde feit. De vordering zal gedeeltelijk worden toegewezen, voor zover dit ziet op de gevorderde huurderving voor een periode van 6 maanden. Dit betreft de periode waarin de woning door de gemeente gesloten is geweest vanwege de overtredingen van de Opiumwet. Bij de beoordeling van deze post gaat de rechtbank uit van de maandhuur zoals deze is opgenomen in de huurovereenkomst, te weten € 395,00 per maand.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de herstelwerkzaamheden, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank begrijpt dat er herstelwerkzaamheden aan de woning moeten plaatsvinden, waaronder vervanging van de pui en de voordeur. Op de offerte zijn deze werkzaamheden echter niet nader gespecifieerd, waardoor niet duidelijk is welk deel van de offerte betrekking heeft op de herstelwerkzaamheden waarmee een rechtsreeks verband bestaat met het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 september 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.297,50 (zijnde 5 uur x €259,50) en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.370,00 aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 september 2021 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Tot slot moet de verdachte de kosten van de advocaat van de benadeelde partij betalen tot een bedrag van € 1.297,50.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
31 (eenendertig)dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
Bedrag
Omschrijving
Beslissing
€ 3700,00
GN: 6273320
verklaart verbeurd als bijkomende straf
€ 950,00
G6273329
verklaart verbeurd als bijkomende straf
€ 7,10
G6303364
verklaart verbeurd als bijkomende straf
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 2.370,00 (zegge: tweeduizend driehonderdzeventig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 1.297,50 aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 2.370,00(zegge:
tweeduizend driehonderdzeventig euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 september 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.370,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
33 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van der Leeden, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en S. Kooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. Frerichs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 september 2021 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in de woning aan het [adres 4]) ongeveer 5545 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.