In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte], was niet ingeschreven in de basisregistratie personen in Nederland en werd bijgestaan door raadsman mr. L.A. Nooijen. Tijdens de zitting op 6 september 2022 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie mr. H. van Galen een gevangenisstraf van 200 dagen eiste, waarvan 31 dagen voorwaardelijk.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 10 september 2021 aanwezig was in een woning waar een grote hoeveelheid cocaïne werd aangetroffen. De verdachte had verklaard dat hij in de woning was om cocaïne te kopen en dat hij daar ook cocaïne had gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte beschikkingsmacht had over de hoeveelheid cocaïne die hij zelf had gebruikt, maar niet over de rest van de aangetroffen cocaïne. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, wat een ernstig feit is gezien de schadelijke effecten van harddrugs op de volksgezondheid.
De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 1 week, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. Daarnaast werd de benadeelde partij, die een schadevergoeding had gevorderd, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er onvoldoende bewijs was dat de gevorderde schade rechtstreeks verband hield met het bewezen verklaarde feit. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.