ECLI:NL:RBROT:2022:8286

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
10-244017-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van cocaïne met gevangenisstraf en niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte], was niet ingeschreven in de basisregistratie personen in Nederland en werd bijgestaan door raadsman mr. L.A. Nooijen. Tijdens de zitting op 6 september 2022 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie mr. H. van Galen een gevangenisstraf van 200 dagen eiste, waarvan 31 dagen voorwaardelijk.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 10 september 2021 aanwezig was in een woning waar een grote hoeveelheid cocaïne werd aangetroffen. De verdachte had verklaard dat hij in de woning was om cocaïne te kopen en dat hij daar ook cocaïne had gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte beschikkingsmacht had over de hoeveelheid cocaïne die hij zelf had gebruikt, maar niet over de rest van de aangetroffen cocaïne. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, wat een ernstig feit is gezien de schadelijke effecten van harddrugs op de volksgezondheid.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 1 week, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. Daarnaast werd de benadeelde partij, die een schadevergoeding had gevorderd, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er onvoldoende bewijs was dat de gevorderde schade rechtstreeks verband hield met het bewezen verklaarde feit. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-244017-21
Datum uitspraak: 20 september 2022
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen in Nederland,
raadsman mr. L.A. Nooijen, advocaat te Rijswijk.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H. van Galen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, te weten het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 31 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Inleiding
Op 10 september 2021 hebben verbalisanten post gevat op de [straatnaam 1] te [plaatsnaam] . Zij hebben van de wijkagent een anonieme tip ontvangen dat aldaar een drugspand zou worden gerund. Naar aanleiding daarvan hebben zij een onderzoek ingesteld. Terwijl verbalisanten postten, hebben zij diverse bewegingen gezien tussen verschillende woningen aan de [straatnaam 1] en aan [straatnaam 2] . Gelet op de waarnemingen kregen verbalisanten het vermoeden dat er in de woning gelegen aan de [adres 1] een overdracht van verdovende middelen had plaatsgevonden.
Er is vervolgens besloten om de woningen gelegen aan de [adres 2] , de [adres 3] en het [adres 4] te betreden. Op het moment dat verbalisanten de woning gelegen aan het [adres 4] wilden betreden, hoorden zij glasgerinkel en vluchtten er drie mannen uit de woning. Later bleken dit de verdachte en de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] te zijn.
In alle drie de panden is een grote hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. Een deel hiervan is na een indicatieve test doorgezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Uit het onderzoek van het NFI is gebleken dat de middelen die op de bank in de woning gelegen aan het [adres 4] zijn aangetroffen 1006,9 gram cocaïne betreft.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De verdachte is kortstondig in de woning aanwezig geweest om cocaïne te kopen en om een sigaret te roken. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat hij voor langere tijd in de woning is geweest. Dat DNA van de verdachte op een sigaret is aangetroffen, onderbouwt de verklaring van de verdachte. Voorts had de verdachte geen wetenschap dat het blok op de bank cocaïne betrof. Hij wist wel dat er cocaïne in het pand aanwezig was omdat hij hier was om dit te kopen. Daarmee kan echter niet worden vastgesteld dat de verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over de cocaïne.
4.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
Voor een bewezenverklaring van “aanwezig hebben” als bedoeld in de Opiumwet is vereist dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich bovendien in zijn machtssfeer bevonden.
De verdachte heeft op de pro forma behandeling op 16 december 2021 verklaard dat hij in de woning aanwezig was en dat hij daar ook cocaïne heeft gebruikt. Hiermee staat vast dat de verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over een hoeveelheid cocaïne, te weten de hoeveelheid die de verdachte zelf heeft gebruikt in de woning.
Niet is bewezen dat de verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen de beschikkingsmacht heeft gehad over de rest van de cocaïne in de woning.
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 10 september 2021 te [plaatsnaam] opzettelijk aanwezig heeft gehad (in de woning aan het [adres 4] ) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte was op het moment dat de politie een woning binnen viel in deze woning aanwezig. Deze woning was als versnijdingspand in gebruik. De verdachte heeft verklaard dat hij in de woning cocaïne heeft gebruikt. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne.
Het aanwezig hebben van cocaïne is een ernstig feit. Harddrugs zoals cocaïne bevatten stoffen die schadelijk zijn voor de volksgezondheid en zijn erg verslavend. Zij vormen daardoor een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Daarnaast wordt met de handel in cocaïne veel geld verdiend en gaat deze handel gepaard met vele vormen van criminaliteit. Ter bestrijding van deze criminaliteit staan er flinke straffen op het aanwezig hebben van cocaïne.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Nu de rechtbank een aanzienlijk mindere hoeveelheid cocaïne bewezen acht dan de officier van justitie, zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van minder lange duur dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

[naam benadeelde] heeft zich als benadeelde partij zich in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 53.009,07 aan materiële schade en proceskosten.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de gehele vordering, inclusief wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, waardoor de vordering van de benadeelde partij niet aan bod komt. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende causaal verband is tussen de vordering en de verdenking van de verdachte.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Weliswaar kan worden vastgesteld dat de verdachte met de medeverdachten dwars door de glazen achterdeur het pand heeft verlaten waarbij die achterdeur is vernield, maar die schade is in de vordering niet gespecificeerd. De advocaat van de benadeelde partij heeft desgevraagd ook geen nadere specificatie kunnen aangeven, aangezien de offerte waarop de vordering is gebaseerd evenmin is gespecificeerd. Voor het overige is thans niet komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (een) week;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van der Leeden , voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en S. Kooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. Frerichs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 september 2021 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in de woning aan het [adres 4] ) ongeveer 5545 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.