In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het in vereniging aanwezig hebben van 1006,9 gram cocaïne. De verdachte, die niet ingeschreven stond in de basisregistratie, werd bijgestaan door raadsman mr. H. Raza. Tijdens de zitting op 6 september 2022 werd het bewijs gepresenteerd, waaronder een anonieme tip die leidde tot een politieonderzoek naar een drugspand. Verbalisanten hebben waargenomen dat de verdachte en medeverdachten zich verdacht gedroegen en hebben vervolgens de woningen betreden waar een grote hoeveelheid verdovende middelen werd aangetroffen.
De officier van justitie, mr. H. van Galen, eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van 200 dagen, waarvan 31 dagen voorwaardelijk. De verdediging stelde dat de verdachte niet de beschikking had over de drugs, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk wetenschap en beschikkingsmacht had over de cocaïne, gezien zijn gedrag en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en legde een gevangenisstraf op van 200 dagen, waarvan 31 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd het in beslag genomen geld van € 17.900,00 verbeurd verklaard.
De rechtbank overwoog dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een zware straf rechtvaardigden. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, wat een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt. De rechtbank hield rekening met het strafblad van de verdachte, waaruit bleek dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, en het vonnis werd openbaar uitgesproken.