ECLI:NL:RBROT:2022:8261

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
10/130605-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van hasjiesj en vrijspraak voor cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en hasjiesj. De verdachte werd op 24 mei 2022 aangehouden na een controle bij een tankstation in Ridderkerk, waar in zijn auto zowel cocaïne als hasjiesj werd aangetroffen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij op de hoogte was van de cocaïne, en sprak hem vrij van dat feit. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk opzettelijk 96,5 gram hasjiesj aanwezig had, wat leidde tot een veroordeling tot een geldboete van € 200,-. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten en dat er zowel beschermende als risicofactoren in zijn persoonlijke omstandigheden waren. De rechtbank legde de straf op met inachtneming van de ernst van het feit en de impact op de volksgezondheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/130605-22
Datum uitspraak: 20 september 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
raadsman mr. S. Lodder, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, te weten het aanwezig hebben van cocaïne en van hasjiesj;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest;
  • teruggave van het in beslag genomen geld aan de verdachte.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
Op 24 mei 2022 is de auto waarin de verdachte en de medeverdachte reden gecontroleerd bij een BP tankstation aan de A15 te Ridderkerk. De verdachte kon zich niet legitimeren. De verbalisanten hebben in het voertuig gezocht naar een identiteitsbewijs van de verdachte. Tijdens het zoeken naar een identiteitsbewijs zagen de verbalisanten onder de bestuurdersstoel een papieren zak. In deze papieren tas zat een plastic tas, met daarin vermoedelijk verdovende middelen. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat dit cocaïne was. Vervolgens is het voertuig op het politiebureau nogmaals doorzocht. Tijdens die doorzoeking is in het opbergvak aan de achterkant van de passagiersstoel een blokje met vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. Onderzoek heeft aangetoond dat dit hasjiesj betrof. Op dit blokje is DNA van de verdachte aangetroffen.
4.2.
Vrijspraak feit 1 (cocaïne)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte samen met de medeverdachte in de auto zat. Op de plastictas is een vingerafdruk van de medeverdachte aangetroffen. Hieruit vloeit voort dat de medeverdachte en de verdachte beschikkingsmacht hadden over de drugs.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
Voor een bewezenverklaring van “aanwezig hebben” als bedoeld in de Opiumwet is vereist dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich bovendien in zijn machtssfeer bevonden.
De verdachte heeft ontkend dat hij wist dat er cocaïne in de auto lag. Er zijn geen sporen van de verdachte gevonden op de papieren zak of op de plastic tas waarin de cocaïne zat. Nu de zak onder de bestuurdersstoel heeft gelegen en niet onmiddellijk zichtbaar was, kan derhalve niet worden bewezen dat de verdachte heeft geweten dat deze zak met cocaïne in de auto lag.
Ten aanzien van de vraag of de verdachte als medepleger van het aanwezig hebben van de cocaïne kan worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat voor medeplegen een nauwe en bewuste samenwerking is vereist. De verdachte heeft ter terechtzitting betwist dat hij enige wetenschap had van de aangetroffen verdovende middelen. Uit de overige stukken in het dossier valt niet af te leiden dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, zodat de verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering feit 2 (hasjiesj)
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu de verdachte geen wetenschap had van en geen beschikkingsmacht had over de aangetroffen hasjiesj. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat het blokje hasjiesj niet open en bloot in de auto lag, maar in het opbergvak achter de passagiersstoel. Weliswaar is er DNA van de verdachte op het blokje hasjiesj aangetroffen, maar dit betreft een DNA-mengprofiel. Het is niet uit te sluiten dat het DNA van de verdachte door middel van secundaire overdracht op het blokje terecht is gekomen.
4.3.2.
Beoordeling door de rechtbank
Op het blokje hasjies is een DNA-hoofdprofiel aangetroffen van de verdachte. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het DNA van de verdachte door middel van secundaire overdracht op het blokje terecht is gekomen. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat het blokje in het opbergvak achter de passagiersstoel is aangetroffen. De rechtbank stelt hiermee vast dat het niet anders kan dan dat de verdachte de wetenschap en de beschikkingsmacht heeft gehad over de ten laste gelegde hoeveelheid hasjiesj. Het ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 96,5 gram hasjiesj.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 24 mei 2022, te Ridderkerk, opzettelijk aanwezig heeft gehad 96,5 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 96,5 gram hasjiesj. Hasjiesj is schadelijk voor de volksgezondheid van gebruikers en vormt een bedreiging voor de samenleving door de daarmee gepaard gaande criminaliteit en overlast door verslaafden. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van deze negatieve effecten. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Het Leger des Heils, afdeling Jeugdbescherming en Reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd op 5 juli 2022. Dit rapport houdt – kort gezegd – het volgende in.
Als beschermende factoren komen naar voren dat de verdachte passende huisvesting heeft en praktische, financiële en sociale steun ervaart en ontvangt van zijn gezins- en familieleden. Het ontbreken van een GBA-adres, passende dagbesteding, eigen inkomen en het ontbreken van een geldig identiteitsbewijs zijn risicofactoren. Nu de verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht kunnen geen delictrelaties worden gelegd en kunnen evenmin de risico’s worden ingeschat. Tevens kan geen passend plan van aanpak worden opgesteld om de eventuele kans op recidive te verkleinen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van het feit en de LOVS-orientatiepunten aangaande het aanwezig hebben van hasjiesj zal de rechtbank een geldboete van na te noemen hoogte opleggen. Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geld terug te geven.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het geld terug dient te worden gegeven aan de verdachte.
8.3.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van €310,00 (aangetroffen bij de verdachte) zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 500,00 (aangetroffen in de auto) zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
4 dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij betaling van de opgelegde geldboete in mindering wordt gebracht. De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op € 50,00, waardoor na aftrek geen te betalen bedrag resteert;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
Bedrag
Omschrijving
Beslissing
€ 310,00
[proces-verbaalnummer 1]
gelast de teruggave aan verdachte
€ 500,00
[proces-verbaalnummer 2]
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 6 september 2022. Het bevel tot opheffing van de voorlopige hechtenis is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van der Leeden, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en S. Kooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. Frerichs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 24 mei 2022 te Ridderkerk, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1999,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij, op of omstreeks 24 mei 2022, te Ridderkerk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 96,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.