ECLI:NL:RBROT:2022:8259

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
10/120072-22 vordering TUL: 02/133217-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal en verblijf als ongewenste vreemdeling in Nederland met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal en verblijf als ongewenste vreemdeling in Nederland. De verdachte, geboren in Letland, was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 mei 2022 in Rotterdam emballagebonnen en condooms heeft gestolen van een Albert Heijn. De verdachte heeft bekend deze diefstal te hebben gepleegd, met uitzondering van de medicijnen en babyvoeding die ook in de aangifte stonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de diefstal van de condooms en emballagebonnen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

Daarnaast is de verdachte ook ten laste gelegd dat hij als ongewenst vreemdeling in Nederland verbleef, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij ongewenst was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ongewenstverklaring van de verdachte niet in strijd was met het Unierecht en dat de verdachte op de ten laste gelegde datum in Nederland verbleef, terwijl hij moest vermoeden dat hij ongewenst was verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel toegewezen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/120072-22
Parketnummer vordering TUL: 02/133217-20
Datum uitspraak: 9 september 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
raadsvrouw mr. N. Tanoglu, advocaat te Arnhem.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 augustus 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 02/133217-20, te weten plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte heeft bekend de condooms en de emballagebonnen te hebben gestolen. In de aangifte is voorts opgenomen dat de verdachte medicijnen en babyvoeding heeft meegenomen.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte heeft bekend de diefstal te hebben gepleegd, met uitzondering van de medicijnen en de babyvoeding. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde bewezen kan worden, voor zover dit betrekking heeft op de condooms en de emballagebonnen. De medicijnen en de babyvoeding zijn weliswaar in de aangifte opgenomen, maar staan niet op de kassabon behorende bij de aangifte. De rechtbank acht de kassabon met de gescande goederen die door de verdachte zijn weggenomen leidend. Derhalve acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van babyvoeding en medicijnen en zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. De diefstal van de condooms en de emballagebonnen is door de verdachte bekend en zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard, nu geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak.
4.1.3.
Conclusie
De verdachte heeft zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van condooms en emballagebonnen.
Daarmee kan feit 1 wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Inleiding
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij als ongewenst vreemdeling in Nederland heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij ongewenst was verklaard. Vast staat dat de verdachte in de ten laste gelegde periode daadwerkelijk in Nederland verbleef en dat aan hem een ongewenstverklaring is uitgereikt.
De verdachte heeft de Letse nationaliteit. Derhalve is hij een burger van de Unie in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EU van het Europese Parlement en de Raad van 29 april 2004, betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hu familieleden (hierna: de Verblijfsrichtlijn). Het is aan de rechtbank om te toetsen of de uitgevaardigde ongewenstverklaring al dan niet evident in strijd is met het Unierecht.
4.2.2.
Beoordeling
Artikel 27, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn is een rechtstreeks werkende bepaling van het Unierecht. In deze bepalingen staat dat de om redenen van openbare orde genomen maatregel – in dit geval de ongewenstverklaring – uitsluitend gebaseerd mag zijn op het gedrag van de betrokkene. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen.
Op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie mag een bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving niet automatisch worden vastgesteld op basis van een eerdere strafrechtelijke veroordeling voor specifieke strafbare feiten. De omstandigheden die tot die veroordeling hebben geleid, kunnen wel in aanmerking worden genomen om een dergelijke vaststelling te rechtvaardigen, voor zover na een onderzoek van het individuele geval blijkt dat er sprake is van een persoonlijke gedraging die een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Vast staat dat de ongewenstverklaring op de ten laste gelegde datum – 13 mei 2022 – nog van kracht was. De rechtbank dient te onderzoeken of de ongewenstverklaring op de ten laste gelegde datum in strijd was met rechtstreeks werkende bepalingen van Unierecht. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit nog steeds een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
De verdachte is naar eigen zeggen in 2016 naar Nederland gekomen. Sinds zijn verblijf in Nederland is hij meermaals veroordeeld voor soortgelijke vermogensdelicten, waaronder ook diefstal met geweld. De rechtbank constateert dat het gaat om een aanzienlijk aantal veroordelingen, die bovendien relatief kort na de aankomst van de verdachte Nederland een aanvang hebben genomen. De ongewenstverklaring die aan de verdachte is uitgereikt, dateert van 10 september 2020. Ook na uitreiking van deze ongewenstverklaring is de verdachte doorgegaan met het plegen van strafbare feiten. Op 20 oktober 2020 is aan de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van 2 jaar opgelegd, met hieraan verbonden een proeftijd voor de duur van 3 jaar. Ook oplegging van deze voorwaardelijke ISD-maatregel heeft de verdachte er niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
De verdachte is op enig moment teruggekeerd naar Letland. Nadat de verdachte weer naar Nederland is gekomen, is hij wederom doorgegaan met het plegen van strafbare feiten.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de behandeling van zijn verslaving en de geboorte van zijn zoon een keerpunt in zijn leven zijn geweest. Desalniettemin constateert de rechtbank dat de verdachte ook na deze “keerpunten” onverminderd is doorgegaan met het plegen van strafbare feiten.
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij de strafbare feiten pleegt om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Dit maakt dat het in de rede ligt dat de verdachte in de toekomst wederom door zal blijven gaan met het plegen van strafbare feiten, zolang hij geen regulier inkomen kan verwerven. Bovendien heeft de reclassering gerapporteerd dat het recidiverisico hoog is.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging, die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de verdachte op 13 mei 2022 in Nederland heeft verbleven, terwijl hij minst genomen een ernstige reden had te vermoeden dat hij ongewenst was verklaard en dat ook aan de overige voorwaarden van artikel 197 Sr is voldaan.
Daaruit volgt dat ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft het de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 13 mei 2022 te Rotterdam emballagebonnen en condooms, die aan Albert Heijn (gevestigd aan de [adres]), toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op 13 mei 2022 te Rotterdam, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..Diefstal;

2.
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal. Diefstal is een ergerlijk feit waarmee veel overlast voor de betrokkenen wordt veroorzaakt. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij de diefstal heeft gepleegd om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. De verdachte heeft met zijn handelen alleen maar oog gehad voor zijn eigen financiële gewin, zonder zich te bekommeren om de schade die hij met zijn handelen toebrengt aan winkeliers en daarmee aan de samenleving. De verdachte heeft ter zake op geen enkel moment verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
Daarnaast heeft de verdachte in Nederland verbleven, terwijl hij - minst genomen - moest vermoeden dat hij ongewenst was verklaard. Hiermee heeft de verdachte het Nederlandse vreemdelingenbeleid willens en wetens doorkruist en het belang dat de samenleving heeft bij het respecteren en naleven van door het bevoegd gezag genomen beslissingen – en daarmee het belang van de openbare orde – geschonden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere malen eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, te weten diefstal.
7.3.2.
Rapportage
Bouman GGZ (Antes), afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd op 3 februari 2022. Dit rapport houdt – kort gezegd – het volgende in.
De verdachte is door de IND ongewenst verklaard en zijn EU-status is ingetrokken. Het is niet toegestaan dat hij de procedure in verband met het bezwaar, dat hij tegen deze beslissing indiende, afwacht; hij is direct uitzetbaar. De verdachte pleegt diefstallen om in zijn levensonderhoud en verslaving te kunnen voorzien. Wij zien een onmachtsfactor in zijn verslavingsgevoeligheid en kwetsbaarheid doordat hulpverlening hem in Nederland door een taalprobleem onvoldoende kan bereiken. In zijn geval hield delictgedrag aan, terwijl interventies in justitieel kader recidiverisico niet konden beperken. Er is al sprake van een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel. De reclassering komt niet toe aan de overweging of er nog mogelijkheden zijn in een voorwaardelijk kader, nu langer verblijf in Nederland vooralsnog niet legaal kan zijn. Er resteert een advies voor onvoorwaardelijke oplegging van de ISD-maatregel. ISD kan zonder een voor betrokkene positief besluit van de IND op zijn bezwaar niet zijn gericht op re-integratie in Nederland. De ISD-maatregel (voor vreemdelingen) moet toewerken naar terugkeer naar Letland. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van de feiten, alsmede het strafblad van de verdachte, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. De rechtbank is evenwel van oordeel dat hier, gelet op de ernst van de feiten en het feit dat sprake is van recidive, een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 20 oktober 2020 van meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (locatie Middelburg) is de verdachte ter zake van diefstal met geweld veroordeeld voor zover van belang tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 4 november 2020.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging afgewezen moet worden, nu de ISD-maatregel geen nut heeft omdat de verdachte moet terugkeren naar Letland. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld om de vordering tenuitvoerlegging gedeeltelijk toe te wijzen voor de duur van 1 jaar, met een tussentijdse toetsing na 6 maanden.
8.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Dat maakt dat er voldoende reden is om tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde maatregel over te gaan.
De rechtbank is het niet met de verdediging eens dat deze maatregel geen nut heeft, omdat de verdachte moet terugkeren naar Letland.
In de eerste plaats is het primaire doel van de ISD-maatregel om de maatschappij te beveiligen tegen het steeds weer recidiveren door de verdachte.
Bovendien zal de verdachte naar alle waarschijnlijkheid worden geplaatst op een afdeling voor vreemdelingen-ISD. Vanaf die afdeling kan tijdens de tenuitvoerlegging van de maatregel aan zijn terugkeer worden gewerkt. Indien de verdachte gemotiveerd is om mee te werken aan zijn terugkeer zal er worden gezocht naar hulpverleningsmogelijkheden in het land van herkomst. De maatregel zal in dat geval eindigen bij uitzetting. Dit impliceert dat de maatregel niet de volledige twee jaar hoeft te duren.
Gelet op deze overwegingen ziet de rechtbank geen aanleiding om de maatregel slechts toe te wijzen voor de duur van 1 jaar en/of te bepalen dat er een tussentijdse toets moet plaatsvinden na 6 maanden.
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke maatregel.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57, 197 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 20 oktober 2020 van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van 2 jaar;
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. J. Montijn en J.H.J. Verbaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. Frerichs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 mei 2022 te Rotterdam emballagebonnen en/of medicijnen en/of babyvoeding en/of condooms, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Albert Heijn (gevestigd aan de [adres]), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 13 mei 2022 te Rotterdam, althans in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.