ECLI:NL:RBROT:2022:824

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
10/238195-19 / TUL VV: 96/019758-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijke onoplettendheid van bestuurder

Op 27 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een personenauto betrokken was bij een verkeersongeval op 27 september 2019 op de West-Kruiskade te Rotterdam. De verdachte heeft aanmerkelijk onoplettend gereden, waardoor hij een fietser heeft aangereden, die als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte te hard reed, met een snelheid tussen de 52,95 en 65,95 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 kilometer per uur was. De verdachte heeft niet tijdig geremd en zijn snelheid niet aangepast aan de verkeerssituatie, wat heeft geleid tot het ongeval.

De rechtbank heeft de schuldvraag beoordeeld aan de hand van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het oordeel was dat er sprake was van de ondergrens van schuld, omdat de verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden. De verwondingen van de fietser, waaronder een bloeding onder het harde hersenvlies, werden door de rechtbank gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. De verdachte is eerder veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet, wat meegewogen is in de strafmaat.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden. Daarnaast is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/238195-19
Parketnummer vordering TUL VV: 96/019758-19
Datum uitspraak: 27 januari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. H.L. Heemskerk, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 januari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 96/019758-19.

4..Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging
De raadsman heeft – overeenkomstig de door hem aan de rechtbank overgelegde pleitaantekeningen – bepleit dat de verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Op basis van het dossier kan niet worden bewezen dat de verdachte zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig, dan wel onoplettend en/of onachtzaam en/of met een aanmerkelijke verwaarlozing van de geboden zorgvuldigheid heeft gereden. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte te hard heeft gereden. Bovendien is door een verbalisant opgemerkt dat de snelheid zeer waarschijnlijk geen rol heeft gespeeld in het ontstaan van het ongeval. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte onder invloed was van alcohol of drugs. Ook was de verdachte ten tijde van het ongeval niet afgeleid door zijn telefoon. Het was juist het slachtoffer dat geen verlichting op zijn fiets voerde. Tussen het moment dat de auto van de verdachte van zijn rijlijn afweek en het moment van de aanrijding met de fietser, zat slechts 1 seconde. Kortom, er is slechts sprake geweest van een zeer kort moment van onoplettendheid, dat geen schuld als bedoeld in artikel 6 WVW oplevert.
Ook heeft de raadsman betoogd dat op basis van de medische stukken in het dossier het letsel van het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd.
Juridisch kader
De centrale vraag in deze strafzaak is de schuldvraag; is er bij het verkeersongeval dat op 27 september 2019 op de West-Kruiskade te Rotterdam plaatsvond aan de zijde van de verdachte sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW? Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden. Of sprake is van schuld in de zin van genoemd wetsartikel hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook behoeft een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld op te leveren. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid. Om de mate daarvan vast te stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle op basis van de bewijsmiddelen vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
Beoordeling
Vast staat dat op 27 september 2019, omstreeks 22:08 uur, een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de West Kruiskade te Rotterdam. Bij dit verkeersongeval waren een door de verdachte bestuurde personenauto (Peugeot) en de bestuurder van een fiets (hierna: fietser) betrokken. De rijbaan waar het ongeluk plaatsvond bestond uit een rijstrook, met aan de linkerzijde een trambaan en aan de rechterzijde een fietssuggestiestrook. Dit is een fietsstrook zonder fietssymbool en wettelijke status, die door middel van een onderbroken witte streep was gescheiden van de rijbaan. De Peugeot is met de voorzijde tegen de achterzijde van de fietser, die op de fiets-suggestiestrook reed, gereden. Daarbij is de fietser van zijn fiets geworpen en op de rijbaan terecht gekomen.
De verbalisanten hebben aan de hand van videobeelden vastgesteld dat de Peugeot vóór het moment van het ongeval ten minste 52,95 kilometer per uur en ten hoogste van 65,95 kilometer per uur reed, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 kilometer per uur is. De verdachte reed dus te hard. Ook heeft de verdachte zijn snelheid niet (tijdig) aangepast aan de gedragingen van een zwakkere verkeersdeelnemer, terwijl hij dat wel had kunnen en behoren te doen. Hij heeft niet geremd, voor het contact met de fietser. Weliswaar heeft de snelheid zeer waarschijnlijk geen rol gespeeld in het ontstaan van het ongeval, maar het aanmerkelijk snelheidsverschil tussen de Peugeot en de fietser – en de hierbij behorende energie-overdracht – heeft wel een rol gespeeld in het letsel van de fietser. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit de medische letselbeschrijving (FARR) volgt dat het letsel van het slachtoffer naar algemeen spraakgebruik kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. De verwondingen van het slachtoffer – een bloeding onder het harde hersenvlies met druk op het hersenweefsel – leveren naar het oordeel van de rechtbank zwaar lichamelijk letsel op, in aanmerking genomen dat het slachtoffer bij opname in het ziekenhuis in een levensbedreigende toestand verkeerde.
Het ongeval is, door uitsluiting van infrastructurele en technische oorzaken, vermoedelijk ontstaan door een stuurreactie/stuurafwijking waarbij de verdachte zijn Peugeot naar de rechterzijde van de (recht lopende) rijbaan stuurde.
Weliswaar staat vast dat de bestuurder van de fiets ten tijde van het ongeval geen verlichting voerde, maar de Peugeot voerde wél verlichting. Ook had de verdachte door de aanwezige
straatverlichting en de verlichting van winkel- en horeca-etalages aan weerszijden van de West Kruiskade de fietser – die op de fietssuggestiestrook reed – kunnen en moeten opmerken. Dat heeft hij niet gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak sprake van de ondergrens van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW. De hiervoor beschreven combinatie van gedragingen en verkeersovertredingen van de verdachte zijn zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden. Daardoor heeft de verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt als gevolg waarvan het slachtoffer zwaar gewond is geraakt.
Het primair ten laste gelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.

5..Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 27 september 2019 te Rotterdam als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende
over de weg, de West-Kruiskade zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld
te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig aanmerkelijk onoplettend te rijden op die weg, welk onoplettend, rijgedrag hierin heeft bestaan dat verdachte toen daar
- van zijn rijlijn is afgeweken naar rechts en
- daardoor op een fietssuggestiestrook is gaan rijden en- daarbij met een snelheid heeft gereden van (tenminste) 52,95 kilometer per uur, en- zijn aandacht daarbij niet voortdurend op de weg en het verkeer voor en/of naast
hem heeft gehouden en- (daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij in staat was zijn voertuig tijdig af te remmen of tot stilstand te brengen binnen de
afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was
en- (aldus rijdende) een voor hem rijdende fietser niet of niet tijdig heeft opgemerkt,
en aldus rijdend tegen die fietser is aangereden,
waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een
grote bloeding onder het harde hersenvlies aan de rechter hersenhelft met
druk op hersenweefsel werd
toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het primair bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straffen

Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onoplettend gereden, zoals hiervoor in de bewezenverklaring is omschreven, waardoor hij een fietser heeft aangereden. Als gevolg daarvan heeft de fietser zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Bij het bepalen van de straffen is aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten nemen in geval van het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van een aanmerkelijke verkeersfout tot uitgangspunt een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gedurende zes maanden.
De rechtbank heeft vervolgens bij voornoemd uitgangspunt in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij – blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie gedateerd 10 december 2021 – eerder is veroordeeld voor overtreding van de Wegenverkeerwet 1994.
In het voordeel van de verdachte wordt rekening gehouden met het tijdsverloop tussen het gepleegde feit en de uiteindelijke berechting. Immers, bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tussen 28 september 2019 [1] en de datum van het eindvonnis ligt een periode van twee jaar en vier maanden, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van vier maanden. Omdat deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient die gecompenseerd te worden in de duur van de op te leggen straffen.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid van hierna te noemen duur passend en geboden.

9..Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 10 mei 2019 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld – voor zover van belang – tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 7 maanden, waarvan een gedeelte groot 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 24 mei 2019 en eindigde op 22 mei 2021.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en vóór het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij vóór het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht (3 dagen), bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
94 (vierennegentig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
47 (zevenenveertig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
4 (vier) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 10 mei 2019 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
2 (twee) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 januari 2022.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 27 september 2019 te Rotterdam als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende
over de weg, de West-Kruiskade zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld
te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of
met aanmerkelijke verwaarlozing van de ten dezen geboden zorgvuldigheid te
rijden op die weg,
welk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of onzorgvuldig rijgedrag
hierin heeft bestaan dat verdachte toen daar
- van zijn rijlijn is afgeweken naar rechts en/of
- daarbij/daardoor op een fietssuggestiestrook is gaan rijden en/of
- daarbij met een snelheid heeft gereden van (tenminste) 52,95 kilometer per uur, in
elk geval een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van
50 kilometer per uur, en/of
- zijn aandacht daarbij niet voortdurend op de weg en het verkeer voor en/of naast
hem heeft gehouden en/of
- ( daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij in staat was
zijn voertuig tijdig af te remmen of tot stilstand te brengen binnen de
afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was
en/of
- ( aldus rijdende) een voor hem rijdende fietser niet of niet tijdig heeft opgemerkt,
en aldus rijdend tegen die fietser is aangebotst en/of aangereden,
waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een
grote bloeding aan / onder het harde hersenvlies aan de rechter hersenhelft met
druk op hersenweefsel / hersenletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de
normale bezigheden is ontstaan;
(art. 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 september 2019 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg, de West-Kruiskade,
- van zijn rijlijn is afgeweken naar rechts en/of
- daarbij/daardoor op een fietssuggestiestrook is gaan rijden en/of
- daarbij met een snelheid heeft gereden van (tenminste) 52,95 kilometer per uur, in
elk geval een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van
50 kilometer per uur, en/of
- zijn aandacht daarbij niet voortdurend op de weg en het verkeer voor en/of naast
hem heeft gehouden en/of
- ( daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij in staat was
zijn voertuig tijdig af te remmen of tot stilstand te brengen binnen de
afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was
en/of
- ( aldus rijdende) een voor hem rijdende fietser niet of niet tijdig heeft opgemerkt,
en aldus rijdend tegen die fietser is aangebotst en/of aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
(art. 5 Wegenverkeerswet 1994)

Voetnoten

1.De datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld.