ECLI:NL:RBROT:2022:823

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
10/996509-19, 10/996510-19, 10/996511-19 en 10/996659-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen weigering van onderzoekshandelingen in strafzaak met verdenking van belastingfraude en witwassen

Op 4 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verdachten bezwaar maakten tegen de weigering van de rechter-commissaris om bepaalde onderzoekshandelingen te verrichten. De verdachten, die worden verdacht van belastingfraude, witwassen en valsheid in geschrifte, hadden verzocht om getuigen te horen in het kader van hun verdediging. De rechter-commissaris had eerder op 17 september 2021 het verzoek afgewezen, waarop de verdachten op 1 oktober 2021 een bezwaarschrift indienden. Tijdens de behandeling van het bezwaar op 18 januari 2022 zijn de verdachten niet verschenen, maar hun raadslieden hebben hun standpunten toegelicht. De officier van justitie heeft zich verzet tegen het horen van de getuigen, met de argumentatie dat de verdediging onvoldoende aannemelijkheid heeft gemaakt voor de gestelde onrechtmatigheden. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie gewogen en geconcludeerd dat de vermoedens van onregelmatigheden niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft echter besloten dat de getuige [naam getuige 1], die betrokken was bij de nadeelberekening, wel gehoord moet worden. De overige verzoeken tot het horen van getuigen zijn ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beslissing van de rechter-commissaris in stand gelaten, behalve voor de getuige [naam getuige 1].

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummers: 10/996509-19, 10/996510-19, 10/996511-19 en 10/996659-19
Raadkamernummers: 21-2458, 21-2459, 21-2461 en 21-2462
Beschikkingvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op de bezwaarschriften van de verdachten:

[naam verdachte 1],

geboren op [geboortedatum verdachte 1] te [geboorteplaats verdachte 1],

[naam verdachte 2],

geboren op [geboortedatum verdachte 2] te [geboorteplaats verdachte 2],

[naam verdachte 3],

geboren op [geboortedatum verdachte 3] te [geboorteplaats verdachte 3],

[naam verdachte 4],

gevestigd te [vestigingsplaats verdachte 4],
de verdachten kiezen voor deze zaak domicilie te [adres], ten kantore van hun raadslieden mrs. M. Hendriks, M. van Leeuwen en J. Berns.

Procedure

De verdachten hebben op grond van artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bij brief van 19 februari 2021, de rechter-commissaris verzocht om in de onder bovengenoemde parketnummers ingeschreven zaken onderzoekshandelingen te verrichten.
De officier van justitie [naam getuige 8] heeft bij e-mailbericht van 2 maart 2021 zijn zienswijze op deze verzoeken meegedeeld. De raadslieden hebben op die zienswijze gereageerd bij e-mailbericht van 22 maart 2021. De officier van justitie heeft bij e-mailbericht van 26 maart 2021 nog een nadere reactie gegeven.
Op 9 september 2021 heeft vervolgens een regiebijeenkomst plaatsgevonden.
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 17 september 2021 het verzoek in al haar onderdelen afgewezen.
Op 1 oktober 2021 hebben de verdachten bij de rechtbank tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
De officier van justitie [naam getuige 8] heeft bij e-mailbericht van 12 januari 2022 zijn zienswijze op het bezwaarschrift meegedeeld.
Het bezwaar is op 18 januari 2022 door de raadkamer behandeld. De raadslieden mr. Hendriks, mede optredend voor mr. Berns (en diens cliënt, verdachte [naam verdachte 3]), en mr. Van Leeuwen en de officier van justitie mr. L.L.H. Roebroek zijn gehoord. De verdachten zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Feiten
De verdachten zijn door de officier van justitie aangemerkt als verdachten van – kort gezegd – het opzettelijk onjuist doen van aangifte inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen, (gewoonte)witwassen en valsheid in geschrifte.
De verdachten [naam verdachte 3], [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] zijn ook aangemerkt als verdachten van het feitelijk leidinggeven aan de verboden gedragingen van [naam verdachte 4].
Daarnaast zijn de verdachten [naam verdachte 3] en [naam verdachte 2] aangemerkt als verdachten van het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De verdachten worden voor deze feiten vervolgd.

Standpunt verdachten

Het bezwaarschrift keert zich tegen de afwijzende beslissing van de rechter commissaris, inhoudende de weigering om de verzochte onderzoekshandelingen uit te voeren.
De verzochte getuigen moeten, gelet op het bepaalde in het zogenoemde Keskin-arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), worden aangemerkt als getuigen à charge, waardoor de verdediging in de gelegenheid moet worden gesteld om die getuigen te ondervragen. Als de onderzoekswensen worden afgewezen is geen sprake meer van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. De raadslieden hebben in raadkamer aanvullend toegelicht dat zij de indruk hebben dat sprake is van vermenging van het fiscale onderzoek met het daaropvolgende strafrechtelijke onderzoek. Uit het dossier volgt dat er een intensieve samenwerking is geweest tussen medewerkers van de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie, en mogelijk is de fiscale informatie die is verkregen op grond van artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) gebruikt om een Europees onderzoeksbevel (EOB) aan Luxemburg samen te stellen. De (uit Luxemburg verkregen) fiscale informatie mag niet gebruikt worden voor punitieve doeleinden. Als de fiscale informatie welbewust is opgevraagd om te gebruiken in het strafproces kan sprake zijn van ‘détournement de pouvoir’. De verkregen bewijsmiddelen moeten dan worden uitgesloten. Door het horen van getuigen kan daar meer duidelijkheid over worden verkregen.
Bij de behandeling in raadkamer is namens de verdachten, in aanvulling op het bezwaarschrift, een nadere motivering naar voren gebracht waarom de verdediging getuige [naam getuige 1] (boetefraude coördinator) zou willen horen over de door hem opgestelde nadeelberekening.
Daarnaast is verzocht om de officier van justitie te gelasten de tapgesprekken, omdat het processtukken zijn, aan de verdediging te verstrekken zonder hieraan de voorwaarde van een getekende bruikleenovereenkomst te verbinden.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft - mede onder verwijzing naar de door de officier van justitie mr. Van de Kerkhof toegezonden reactie op het bezwaarschrift - geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
Daarbij is gesteld dat - anders dan betoogd door de raadslieden - de verzochte rechtmatigheidsgetuigen niet op één lijn moeten worden gesteld met getuigen die een verklaring met een belastende strekking hebben afgelegd zoals bedoeld in het arrest Keskin, zodat het belang bij het horen van deze getuigen wordt voorondersteld.
Van de verdediging wordt daarom conform de jurisprudentie van de Hoge Raad verlangd dat bij de motivering van de verzoeken tot het horen van de getuigen, een begin van aannemelijkheid gemaakt wordt van een gestelde onrechtmatigheid. Nu dit onvoldoende aannemelijk is gemaakt, is er geen (verdedigings)belang om de getuigen te horen.
De officier van justitie verzet zich, gelet op de nadere motivering van de verdediging in raadkamer, niet tegen het horen van de getuige [naam getuige 1].

Beoordeling

Vooropgesteld wordt dat de rechter-commissaris een verzoek als het onderhavige weigert indien de gevraagde onderzoekshandelingen in redelijkheid niet kunnen bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing. De rechtbank zal moeten toetsen of de beslissing van de rechter-commissaris in het licht daarvan in stand kan blijven.
Getuigen FIOD/ de officieren van justitie/medewerkers Belastingdienst en CLO
De verdediging heeft verzocht om als getuigen te horen:
  • [naam getuige 2], [naam getuige 3], [naam getuige 4] en [naam getuige 5] (FIOD);
  • [naam getuige 6], [naam getuige 7] en [naam getuige 8] (officieren van justitie);
  • [naam getuige 9] en [naam getuige 10] (Belastingdienst);
  • alle medewerkers van de belastingdienst CLO te Almelo die betrokken zijn geweest bij het opvragen van bankstukken en/of andere buitenlandse informatie, en
  • [naam getuige 1] (boetefraudecoördinator).
De verdediging heeft aangegeven dat alle opgegeven getuigen op verschillende
wijzen betrokken zijn geweest bij het strafrechtelijk onderzoek: door (beslissingen omtrent) het opvragen van stukken en het verloop van het onderzoek, het voeren van gesprekken met (kroon)getuigen en opmaken van processen-verbaal hierover alsmede door vervolgingsbeslissingen. Er is geen sprake van een opgenomen verklaring van getuigen, maar van bevindingen van opsporingsambtenaren die op ambtseed of ambtsbelofte in een proces-verbaal zijn neergelegd. De door de verdediging opgegeven getuigen betreffen naar het oordeel van de rechtbank daarom ‘rechtmatigheidsgetuigen’. De verdediging wil immers (de rechtmatigheid van) deze ambtshandelingen toetsen.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 juli 2017 (HR 2017:1015) geoordeeld dat als het verzoek tot het horen van getuigen wordt gedaan met het oog op de onderbouwing van een verweer dat betrekking heeft op de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek en strekt tot toepassing van artikel 359a Sv, van de verdediging wordt gevergd dat zij gemotiveerd uiteenzet waarom daartoe getuigen moeten worden gehoord
.Er moet een begin van aannemelijkheid gemaakt worden van een gestelde onrechtmatigheid.
De Hoge Raad heeft in het ‘post-Keskin’ arrest van 28 september 2021 (HR 2021:1279) (vooralsnog) geen verandering gebracht in bovengenoemde motiveringsplicht van de rechtmatigheidsgetuigen.
De rechtbank volgt de verdediging daarom niet zonder meer in de stelling dat de verzochte getuigen op één lijn moeten worden gesteld met getuigen die een verklaring met een belastende strekking hebben afgelegd zoals bedoeld in het arrest Keskin vs. NL [1] , zodat het belang bij het horen van deze getuigen wordt voorondersteld. Dit kan evenmin worden afgeleid uit de overwegingen in het arrest Dodoja vs. Kroatië [2] van het EHRM ten aanzien van getuigen wiens verklaring van belang is voor bijvoorbeeld de strafoplegging. In de jurisprudentie van het EHRM is dat, voor wat betreft getuigen als hier aan de orde, immers (nog) geen uitgemaakte zaak. De rechtbank volgt dan ook de huidige, post-Keskin, jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt. Bij een verzoek tot het horen van opsporingsambtenaren als getuigen mag naar het oordeel van de rechtbank daarom van de verdediging worden verlangd dat, ook als hetgeen zij ambtsedig hebben gerelateerd belastend voor de verdachten is, wordt toegelicht waarom niet zonder meer kan worden uitgegaan van (de juistheid van) hetgeen onder die ambtseed/-belofte is weergegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de vermoedens van de raadslieden omtrent eventuele onregelmatigheden, voor zover gesteld, niet (nader) zijn onderbouwd.
Naar aanleiding van het betoog in raadkamer dat het vermoeden bestaat dat er sprake is van vermenging van het fiscale onderzoek met het daarop volgende strafrechtelijke onderzoek, overweegt de rechtbank dat de verdediging niet concreet heeft aangegeven welke aanwijzingen voor een vormverzuim bestaan, maar slechts in zijn algemeenheid heeft gesuggereerd dat daar sprake van zou kunnen zijn. De enkele stelling van de verdediging, dat fiscale informatie mogelijk is gebruikt (om informatie uit het buitenland op te vragen) in de strafzaak, is daartoe onvoldoende. Aanknopingspunten hiervoor blijken ook niet uit (de onderbouwing van) het EOB of uit de overige stukken van het dossier.
Gelet hierop zal het horen van voornoemde getuigen in redelijkheid niet kunnen bijdragen aan enige in de strafzaak in het kader van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. De rechtbank is met de rechter-commissaris van oordeel dat sprake is van een onvoldoende gemotiveerd verdedigingsbelang.
Getuige [naam getuige 1]
De getuige, boetefraudecoördinator [naam getuige 1] heeft een nadeelsberekening opgesteld (DOC-77). De verdediging heeft in raadkamer nader gemotiveerd waarom zij twijfelt aan deze berekening en voorts kort uiteengezet welke vragen zij de getuige daarover zouden willen stellen. De officier van justitie heeft zich in raadkamer niet verzet tegen het horen van deze getuige.
De rechtbank acht het horen van deze getuige in het belang van de van de verdediging en is daarom van oordeel dat de beslissing van de rechter-commissaris ten aanzien van deze getuige niet in stand kan blijven. Het bezwaar wordt in zoverre gegrond verklaard.
Tapgesprekken
De rechter-commissaris heeft in zijn beschikking, na toezegging van de officier van justitie om aan het verzoek tot kennisneming van de originele tapgesprekken gehoor te geven, geen beslissing genomen over (de verstrekking van) de tapgesprekken.
De discussie over de wijze van verstrekking van de tapgesprekken door de officier van justitie en de vraag of deze gesprekken processtukken zijn, maken daarom geen onderdeel uit van deze procedure. De rechtbank verwijst de discussie hieromtrent terug naar de partijen teneinde samen te komen tot een passende oplossing.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de rechter-commissaris ten aanzien van alle onderzoekswensen, behalve ten aanzien van de getuige [naam getuige 1], in stand blijven en zal het bezwaar in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaar
gegrondvoor zover het betreft de weigering om
[naam getuige 1] als getuige te horen;

verklaart het bezwaar voor het overige ongegrond.

Deze beschikking is gegeven door:
mr. J. Bade, voorzitter,
mrs. F. Wegman en M. Zoethout, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A-L.H. Wilkens, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.
De oudste rechter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.EHRM 19 januari 2021, application no. 2205/16.
2.EHRM 24 juni 2021, application no. 53587/17.