ECLI:NL:RBROT:2022:8212

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
FT EA 22/627 / FT EA 22/628
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met meerdere schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord. Verzoekster, die onder beschermingsbewind staat, heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij dertig van de tweeëndertig schuldeisers akkoord zijn gegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling, die voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, in redelijkheid niet door de weigerende schuldeisers [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] kon worden afgewezen. De rechtbank heeft daarbij de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van de weigerende schuldeisers. De rechtbank oordeelt dat de belangen van verzoekster, die haar schuldenproblematiek wil oplossen vanuit een stabiele situatie, zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeisers, die een gering aandeel in de totale schuldenlast vertegenwoordigen. De rechtbank heeft het verzoek om [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 21 september 2022
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 11 juli 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een zestal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1] (hierna: [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2], vertegenwoordigd door Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso (hierna: [schuldeiser 2]);
  • [schuldeiser 3] (hierna: [schuldeiser 3]);
  • [schuldeiser 4] (hierna: [schuldeiser 4]);
  • [schuldeiser 5], vertegenwoordigd door Yards Deurwaardersdiensten B.V. (hierna: [schuldeiser 5]);
  • [schuldeiser 6], vertegenwoordigd door Yards Deurwaardersdiensten B.V. (hierna: [schuldeiser 6]);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Schuldhulpverlening heeft voorafgaande aan de zitting aan de rechtbank te kennen gegeven dat [schuldeiser 4] en [schuldeiser 1] alsnog akkoord gaan met de aangeboden schuldregeling. Ter zitting heeft schuldhulpverlening verklaard dat ook [schuldeiser 6] en [schuldeiser 5] alsnog akkoord zijn gegaan met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 14 september 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw M.J. Roozemond-Heijboer en mevrouw J.J.M. Karansing, beiden werkzaam bij Schuldenoplossing B.V. (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw I.G. den Dekker, werkzaam bij Van den Bosse Bewindvoering (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De overige weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift tweeëndertig schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met één vordering en eenendertig concurrente schuldeisers met vijftig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 83.885.64 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 7 april 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 4,32% aan de preferente schuldeisers en 2,16% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster is door de uitkeringsinstantie vrijgesteld van haar sollicitatieplicht tot en met 5 november 2022. Verzoekster heeft last van MS-gerelateerde klachten en ontvangt daarvoor ook medicatie.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij zich als gedupeerde heeft aangemeld bij de Belastingdienst inzake de kinderopvangtoeslag-affaire. Uit het overzicht van de Belastingdienst blijkt dat verzoekster één schuld heeft inzake de kinderopvangtoeslag uit 2015. De totale schuld inzake kinderopvangtoeslag bedraagt € 2.960,00. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat de Belastingdienst haar op de lichte toets heeft afgewezen, maar er volgt nog een herbeoordeling. Omdat verzoekster onder beschermingsbewind staat, zal de beschermingsbewindvoerder op de hoogte blijven van de status van de beoordeling van de Belastingdienst. Mocht hier uit komen dat verzoekster als gedupeerde aangemerkt wordt, dan zal schuldhulpverlening ervoor zorg dragen dat het dossier conform het Besluit van
28 mei 2021 (hierna; Besluit compensatie schuldentrajecten) [1] wordt afgewikkeld, zodat de schuldeisers ook zullen worden voldaan.
Inmiddels stemmen dertig schuldeisers met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van respectievelijk
€ 1.121,53 en € 316,48 op verzoekster, welke 1,33% en 0,37% van de totale schuldenlast belopen.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser 2] te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden.
In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser 3] te kennen gegeven dat zij niet akkoord wenst te gaan met het voorstel, zonder verdere opgaaf van redenen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast van respectievelijk 1,33% en 0,37%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk dertig van de tweeëndertig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Schuldenoplossing B.V. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster is door de uitkeringsinstantie vrijgesteld van de sollicitatieplicht tot en met 5 november 2022. Verzoekster heeft beginnende MS-klachten en ontvangt hiervoor ook medicatie. Verzoekster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij op dit moment niet in staat is om meer afloscapaciteit te genereren. Verzoekster heeft echter een prognose akkoord aangeboden, dus mocht de situatie van verzoekster in de toekomst positief veranderen, dan kan verzoekster alsnog op zoek naar een baan. Indien verzoekster in de toekomst toch in staat blijkt te zijn om een hogere afloscapaciteit te genereren, dan komt dit ten goede aan de schuldeisers.
Op grond van het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank voorts vast dat er voldoende waarborgen zijn om ervoor te zorgen dat, indien verzoekster alsnog wordt aangemerkt als gedupeerde in de Kinderopvangtoeslagenaffaire, compensatie aan de schuldeisers zal plaatsvinden overeenkomstig het Besluit compensatie schuldentrajecten. De rechtbank vertrouwt erop dat schuldhulpverlening aandacht zal hebben voor de kwestie en – indien blijkt dat verzoekster recht heeft op compensatie – schuldhulpverlening zich ook zal inspannen om de juiste stappen te zetten, zodat de schuldeisers ook de compensatie zullen ontvangen die hen toekomt.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3], die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J, Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 september 2022. [2]

Voetnoten

1.Staatscourant,
2.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.