ECLI:NL:RBROT:2022:821

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
10/199560-17/ , 99/000450-50
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging proeftijd voorwaardelijke invrijheidstelling veroordeelde na eerdere veroordeling

Op 18 januari 2022 heeft de rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de proeftijd van een veroordeelde die eerder een gevangenisstraf van dertig maanden had gekregen. De veroordeelde was op 10 februari 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, maar zijn proeftijd was inmiddels meerdere keren gewijzigd en de voorwaarden waren aangescherpt. Op 22 december 2021 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot verlenging van de proeftijd met 365 dagen, omdat de veroordeelde nog niet aan alle voorwaarden had voldaan en er behoefte was aan extra tijd om de gestelde doelen te behalen. Tijdens de zitting was de veroordeelde niet aanwezig, maar zijn raadsman pleitte voor een kortere verlenging van zes maanden. De reclasseringswerker bevestigde dat de veroordeelde nog niet alle doelen had bereikt en dat er tijd nodig was voor verdere veranderingen. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie toegewezen en de proeftijd verlengd met 365 dagen, in het belang van de rehabilitatie van de veroordeelde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
VI-zaaknummer: 99/000450-50
Parketnummer: 10/199560-17
Datum uitspraak: 18 januari 2022
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak betreffende de veroordeelde
[naam veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres Van der Hoopstraat 100, 2921 LD Krimpen aan den IJssel ,
gemachtigd raadsman mr. I. Car, advocaat te Rotterdam.

1..Procesverloop

1.1.
Voorgaande veroordeling
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2018 is aan de veroordeelde een gevangenisstraf van dertig maanden opgelegd met aftrek van voorarrest.
1.2.
Voorwaardelijke invrijheidstelling
De veroordeelde is op 10 februari 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een strafrestant van 360 dagen en een proeftijd van 365 dagen.
Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden zijn op 10 april 2020, 17 juli 2020 en 3 september 2020 gewijzigd.
Op 20 oktober 2020 is de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde door de rechter-commissaris in strafzaken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant geschorst.
Bij uitspraak van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is op 29 januari 2021 de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk herroepen voor de duur van 180 dagen met aftrek van de tijd die de veroordeelde in het kader van de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in detentie heeft doorgebracht. De hieraan verbonden proeftijd zal aflopen op 16 februari 2022.
Op 16 maart 2021 en op 24 augustus 2021 zijn de voorwaarden wederom gewijzigd.
De veroordeelde is op 27 oktober 2021 opnieuw voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
Op 21 december 2021 zijn de voorwaarden wederom gewijzigd. Sindsdien zijn aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde de volgende voorwaarden verbonden:
algemene voorwaarden
  • de veroordeelde zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan enig strafbaar feit;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 op de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd
  • meldplicht bij Reclassering Nederland;
  • ambulante behandeling bij FFZ/Fivoor/De Waag of soortgelijke zorginstelling;
  • deelname aan een cognitieve vaardigheidstraining;
  • meewerken aan bloed- en/of urine-onderzoek en/of een ander controlemiddel om het drugsgebruik te monitoren en beheersen en zo nodig ambulante behandeling op te starten;
  • meewerken aan de begeleiding en hulp bij praktische zaken van de Materieel Juridische Dienstverlening (MJD);
  • meewerken aan en actieve inspanning verrichten voor het verkrijgen en behouden van woonruimte en een structurele en zinvolle dagbesteding;
  • meewerken aan toezicht en overige bijzondere voorwaarden;
  • inzage geven in financiële situatie;
  • zo nodig meewerken aan andere interventies ter verbetering van de sociaal-maatschappelijke situatie van de veroordeelde.
1.3.
Vordering
Op 22 december 2021 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot verlenging van de proeftijd, die verbonden is aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van de opgelegde gevangenisstraf, met 365 dagen.
1.4.
Onderzoek op de terechtzitting
De vordering van de officier van justitie is behandeld tijdens de terechtzitting van 18 januari 2022. De veroordeelde is behoorlijk opgeroepen. Hij is niet ter terechtzitting verschenen.
De officier van justitie handhaaft de vordering.
De raadsman van de veroordeelde deelt mee dat de veroordeelde niet aanwezig is omdat de reis vanuit Middelburg hem veel geld kost en omdat hij waarschijnlijk wordt ingeroosterd om te werken. Hij benadrukt de positieve, stijgende lijn in het gedrag van de veroordeelde en geeft te kennen dat de veroordeelde zich volledig kan vinden in het verlengingsadvies. Hij brengt naar voren dat de veroordeelde de rechtbank wel in overweging wil geven om de poeftijd in eerste instantie te verlengen met 6 maanden.
Mevrouw [naam reclasseringswerker] , reclasseringswerker, heeft het reclasseringsrapport van 16 december 2021 toegelicht. Zij onderschrijft het rapport en geeft aan dat het contact met de veroordeelde goed verloopt. Zij deelt mee dat de ambulante behandeling van de veroordeelde nog gestart moet worden en dat de cognitieve vaardigheidstraining nog niet volledig is afgerond. Ook op praktisch vlak zijn de gestelde doelen nog niet bereikt. Bovendien heeft de veroordeelde tijd nodig om veranderingen te laten inslijten.

2..Beoordeling

De rechtbank heeft op de terechtzitting gehoord de officier van justitie, de raadsman van de veroordeelde en als deskundige mevrouw [naam reclasseringswerker] , reclasseringswerker.
Uit het rapport van de Reclassering van 16 december 2021 en de toelichting daarop van mevrouw [naam reclasseringswerker] volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verlenging van de proeftijd, verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, met 365 dagen nodig is voor het behalen van de gestelde doelen.
Gelet hierop en op de standpunten van de procespartijen zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie dan ook toewijzen.

3..Beslissing

De rechtbank
wijst de vordering van het openbaar ministerie toe en verlengt de proeftijd, verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, met 365 dagen.
Deze beslissing is genomen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. F. Wegman en M. Zoethout, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.