ECLI:NL:RBROT:2022:819

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
C/10/631979 / KG ZA 22-36
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vordering tot herplaatsing van leerling na verwijdering door school

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door de ouders van een 17-jarige leerling, [naam eiser 3], die van school is verwijderd door de Vereniging voor Christelijk Voortgezet Onderwijs te Rotterdam en Omgeving (VCVO). De ouders vorderen dat de school hun zoon weer toelaat, na een incident waarbij de leerling een demonstratie tegen zijn leraar had aangevraagd, wat door de school als een ernstige schending van de gedragsnormen werd beschouwd. De school had de leerling geschorst en vervolgens besloten tot definitieve verwijdering, met als argument dat de actie van de leerling het gevoel van veiligheid van het personeel ernstig had aangetast. De voorzieningenrechter oordeelt dat de school niet in redelijkheid tot de zwaarste sanctie van verwijdering heeft kunnen komen, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat [naam eiser 3] een probleemloze schoolcarrière had en spijt betuigde. De rechter wijst de vordering van de ouders toe, waardoor [naam eiser 3] binnen 24 uur weer op school moet worden toegelaten, en veroordeelt de VCVO in de proceskosten. De rechter benadrukt dat de actie van de leerling niet acceptabel was, maar dat de maatregel van verwijdering niet proportioneel was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/631979 / KG ZA 22-36
Vonnis in kort geding van 4 februari 2022
in de zaak van

1..[naam eiser 1],

2.
[naam eiser 2],
in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige zoon
[naam eiser 3],
wonende te [woonplaats eisers],
eisers,
advocaat mr. C.W. Simonis te Zoetermeer,
tegen
de vereniging
VERENIGING VOOR CHRISTELIJK VOORTGEZET ONDERWIJS TE
ROTTERDAM EN OMGEVING,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. C.W. Kniestedt te Amsterdam.
Partijen worden hierna de ouders (of afzonderlijk: de vader respectievelijk de moeder), [naam eiser 3] en de VCVO genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 januari 2022 met producties 1 tot en met 15
  • producties 16 tot en met 18 van de ouders
  • de mondelinge behandeling gehouden op 31 januari 2022
  • de pleitnota van de ouders
  • de ter zitting overgelegde ongenummerde productie van de ouders
  • de pleitnota van de VCVO.
1.2.
De kantonrechter heeft bij beschikking van 31 januari 2022 de ouders gemachtigd om [naam eiser 3] in het kader van dit kort geding te vertegenwoordigen.
1.3.
Vonnis is bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser 3] is 17 jaar en zit in klas 5 VWO van het [naam school 1] te [plaatsnaam]. Het [naam school 1] is een christelijke scholengemeenschap voor atheneum, havo, mavo en vmbo. Rector a.i. van het [naam school 1] is [naam 1] (hierna: [naam 1]). Het [naam school 1] wordt in stand gehouden door de VCVO.
2.2.
Op vrijdag 26 november 2021 hebben [naam eiser 3] en (een aantal van) zijn klasgenoten slechte cijfers gekregen voor een Engels essay. Naar aanleiding hiervan heeft [naam eiser 3] op maandag 29 november 2021 op de website van de gemeente Rotterdam een demonstratie tegen zijn leraar Engels, [naam 2] (hierna: [naam 2]), aangevraagd. Dit heeft hij samen gedaan met zeven klasgenoten die ook een slecht cijfer voor het essay hadden teruggekregen. Het onderwerp van de aangevraagde demonstratie was ‘
boycotten’. In de aanvraag werd voorts een vermoeden van corrupt handelen door [naam 2] vermeld.
2.3.
Op 29 november 2021 is [naam 1] door de politie over de demonstratieaanvraag geïnformeerd. Omstreeks 16:45 uur heeft hij de vader en [naam eiser 3] telefonisch gesproken. Vervolgens heeft ook de politie met de ouders en [naam eiser 3] gebeld. In beide gesprekken heeft [naam eiser 3] aangegeven dat het aanvragen van de demonstratie als grap bedoeld was en dat hij niet had gedacht dat de aanvraag serieus zou worden genomen. Diezelfde avond, om 18:42 uur, heeft [naam eiser 3] een excuusmail aan [naam 2] gestuurd. In die e-mail staat het volgende:
“Beste [naam 2]
Ten eerste wil ik mijn oprechte excuses aanbieden voor deze hele nare situatie die door mij is voorgedaan. Ik snap dat u in shock ben[t], achteraf ben ik dat eerlijk gezegd ook. Ik snap dat u in verwarring bent want zoals u mij waarschijnlijk kent zou ik dit nooit met slechte intenties ooit bedoeld hebben. Om te beginnen waar dit vandaan is gekomen kwam door de slechte cijfers van (…) [het] essay. Daar hebben een aantal (waaronder ik) een cijfer gehad waar we ontevreden mee waren. Daarbij had ik met een groep verzonnen om hier een onschuldig grapje mee te maken. Namelijk om voor de grap een demonstratie hierover te melden. Maar vooraf had ik en dat groepje niet verwacht dat dit serieus genomen zou worden. Wat namelijk volgens mijn kant heel jeugdig en dom achteraf is. Toevallig is dit allemaal via mijn gegevens gegaan. Uiteraard ben ik eindverantwoordelijke voor omdat ik dit zelf verstuurd heb maar is (wat ik al eerder zei) er geen enkele kwade intentie richting u geweest. Al had dit bij een andere leraar geweest dan had dat geen enkel verschil gemaakt qua intentie. Zoals u wellicht (…) [heeft] meegekregen zijn woorden als corruptie en dat soort uitspraken erbij gehaald. Hopelijk weet u dat ik deze woorden alleen als grapje bedoeld heb en niet als serieuze opvatting heb geschreven. Dit is natuurlijk absoluut niet aan de orde. De politie is van deze actie en situatie op de hoogte want daar mee heb ik net telefonisch contact gehad.
Uiteraard ben ik bereid voor de eventuele consequenties die hieraan vast zitten en ze te aanvaarden, Ik heb zojuist ook met [naam 1] gesproken en daar heb ik ook een afspraak mee gemaakt om morgen om 8:30 een gesprek mee te hebben. Graag wil ik ook dit verhaal persoonlijk nog aan u uitleggen. Ook al is dit tijdens hetzelfde gesprek of een andere keer persoonlijk met u 1 op 1. Van mij heeft u ook het recht om deze e-mail zo te beantwoorden maar wil ik dus liever een gesprek onder vier ogen.
Tot slot wil ik u ook nog geruststellen dat dit niet meer dan een domme en jeugdige grap was en een beetje stoerdoenerij. Ook wil ik nog een keer sorry omdat ik vernomen dat u hier erg mee zit. Hopelijk kunnen we dit binnenkort bespreken.
Met vriendelijke groet, [naam eiser 3] , [klas]”
2.4.
Op woensdag 1 december 2021 om 8:30 uur heeft [naam 1] op school met [naam eiser 3] gesproken. Tijdens dat gesprek heeft [naam 1] [naam eiser 3] geschorst. [naam eiser 3] is, na kort uitleg te hebben gegeven aan zijn klas, naar huis gegaan. [naam 1] heeft bij brief van 1 december 2021 de ouders geïnformeerd over de schorsing en het voornemen tot verwijdering van [naam eiser 3] en hen uitgenodigd voor een gesprek op vrijdag 3 december 2021. In de brief staat, voor zover op dit moment relevant, het volgende vermeld:
“De reden voor deze schorsing en het voornemen tot verwijdering is dat:
Uw zoon [naam eiser 3] een aanvraag voor een betoging heeft ingediend tegen een docent van het [naam school 1] in [plaatsnaam]. De politie heeft dit serieus genomen en hiervan op dinsdag 30 november jl. melding gemaakt bij de schoolleiding.
Op woensdagmorgen 1 december heeft de heer [naam 1], rector a.i., met [naam eiser 3] een gesprek gehad op school. In dit gesprek heeft [naam eiser 3] aangegeven dat hij een slecht cijfer had en de aanvraag voor de demonstratie omtrent de verdenking van corruptie van de vakdocent, als grap heeft ingediend. Dit gedrag is onacceptabel en heeft een zeer grote impact op het veiligheidsgevoel van het schoolpersoneel en wordt zodanig als zeer intimiderend en bedreigend ervaren”
2.5.
Tijdens het gesprek van 3 december 2021 heeft [naam 1], in het kader van een eventuele heroverweging van het voornemen tot verwijdering van [naam eiser 3] van de school, [naam eiser 3] opgedragen om na te denken over een passende sanctie en over het antwoord op de vraag hoe hij het vertrouwen van de docenten zou kunnen terugwinnen en hoe hij zijn gedrag in de klas aan de orde zou kunnen stellen. Bij e-mail van 5 december 2021 heeft [naam eiser 3] daartoe een voorstel gedaan. Op dat voorstel is door de school niet gereageerd.
2.6.
Bij brief van 7 december 2021 heeft [naam 1] aan de ouders bericht dat [naam eiser 3] per woensdag 8 december 2021 van school werd verwijderd en dat hij terecht kan op een andere aan de VCVO verbonden school. De brief luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Bij brief van woensdag 1 december 2021 en tijdens de gesprekken op vrijdagmorgen 3 december 2021, zie de bijlagen, bent u reeds geïnformeerd over de redenen die hebben geleid tot het in gang zetten van de verwijderingsprocedure. Ik heb mijn redenering en duiding van de situatie aan u bekend gemaakt en u heeft de mogelijkheid gehad uw zienswijze naar voren te brengen.
Uw zienswijze kort samengevat inhoudende: U heeft duidelijk gemaakt dat u het voornemen tot verwijdering een te zware straf vindt. Vervolgens hebben we de afspraak gemaakt dat ik het weekend zou gebruiken om een en ander te reflecteren. Ik heb daartoe gesprekken gevoerd met docenten van het [naam school 1] en aan aantal collega rectoren. Dit heeft echter niet tot een ander inzicht geleid.
Alles afwegende, zien wij geen andere mogelijkheid dan het definitief verwijderen van uw zoon [naam eiser 3].”
In de brief heeft [naam 1] de ouders uitgenodigd voor een nieuw gesprek op 8 december 2021, dat ook heeft plaatsgevonden.
2.7.
Bij brief van 13 december 2021 heeft de vader bij het bestuur van de VCVO schriftelijk bezwaar gemaakt tegen het besluit om [naam eiser 3] van school te verwijderen. De mondelinge behandeling van dat bezwaarschrift heeft op 21 december 2021 plaats gevonden. Bij brief van 13 januari 2022 heeft de VCVO het bezwaar van de ouders afgewezen. In de afwijzingsbrief staat, voor zover relevant, het volgende:

Overwegingen
Het bestuur van CVO Rotterdam heeft het besluit van de directie en het bezwaarschrift besproken en beoordeeld en heeft zich laten informeren door zowel directie als [eisers], tijdens het gesprek op 21 december jl.
Het bestuur constateert dat de aanvraag van een demonstratie door [naam eiser 3] bij de gemeente Rotterdam tegen een zogenaamde corrupte docent een daad is geweest om de docent in een kwaad daglicht te zetten en daarmee persoonlijk te beschadigen. Dat [naam eiser 3] - nadat bekend wordt dat de school geïnformeerd is door de politie - contact opneemt met de docent valt te prijzen, maar doet de persoonlijke impact op de docent niet teniet. Ook het feit dat [naam eiser 3] heeft aangegeven de betreffende handeling als grap te hebben bedoeld, doet niets af aan deze impact.
[naam eiser 3] zijn handelen overschrijdt voor de school de grens van het acceptabele. De impact van de handeling van [naam eiser 3] op school is daarenboven door de schoolleiding beoordeeld als structureel schadelijk, niet alleen voor betreffende docent, maar voor het gehele personeel: het gevoel van veiligheid om zonder last te kunnen handelen als docent is beschadigd, evenals de vertrouwensbasis tussen docent en leerling. Dit oordeel is voor de schoolleiding grond geweest om de schorsing van [naam eiser 3] en voornemen tot verwijdering om te zetten tot een definitief besluit tot verwijdering en het voorzien van een plek op een nieuwe school.
Het bestuur constateert verder op grond van de gevoerde gesprekken dat er te weinig ruimte is voor herstel van vertrouwen op korte termijn.
Besluit
Het bestuur concludeert dat de te volgen procedure door de schoolleiding correct is verlopen. Daarnaast beoordeelt het bestuur dat de impact van de handeling van [naam eiser 3] op het veiligheidsgevoel van docenten en op het professioneel vrij kunnen handelen van docenten dusdanig groot is dat er afdoende grond is voor het besluit tot verwijdering. De proportionaliteit van de maatregel om tot verwijdering over te gaan is wat het bestuur betreft adequaat en passend bij de gevolgen van de daad. Deze gevolgen zijn dusdanig ingrijpend dat er onvoldoende basis is om de schoolloopbaan van [naam eiser 3] op het [naam school 1] verder te vervolgen. De verhoudingen zijn dusdanig verstoord dat het bestuur het ook in het belang van de leerling acht om elders een nieuwe en frisse start te maken. Het bestuur besluit daarom om het besluit tot verwijdering in stand te houden en wijst het bezwaar van de ouders af.
Het bestuur beseft ook dat het gevolg van deze maatregel voor [naam eiser 3] en zijn ouders ingrijpend is. Het [naam school 1] heeft gevolg gegeven aan de zorgplicht en een plek voor [naam eiser 3] op het [naam school 2] gevonden, waar hij inmiddels ook verwacht wordt. Het bestuur hoopt dat [naam eiser 3] op zijn nieuwe school zijn schoolloopbaan met succes kan afronden.”
2.8.
Het [naam school 1] kent een draaiboek Incidentenprotocollen en sanctiebeleid (hierna: het draaiboek). Dit draaiboek vermeldt als een van de uitgangspunten voor het opleggen van een sanctie “een redelijke verhouding tussen de zwaarte van de straf en de overtreding.” Het draaiboek somt tien mogelijke sancties op, oplopend in zwaarte, waaronder schorsing van maximaal een week tot – als zwaarste sanctie – “definitieve verwijdering”.

3..Het geschil

3.1.
De ouders vorderen om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens:
de VCVO te gelasten om [naam eiser 3] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis toe te laten op het [naam school 1] en om hem op die locatie onderwijs te bieden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat de VCVO daarmee in gebreke blijft;
de VCVO te gelasten om op haar kosten een herstelproject voor het gemiste onderwijs via Lyceo te faciliteren.
3.2.
De VCVO voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de vordering en is ook niet betwist.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat de VCVO als onderwijsinstelling in beginsel de vrijheid heeft om volgens haar ongewenst gedrag als zodanig te kwalificeren en te sanctioneren. De school mag daarbij eigen normen stellen. Ook niet strafrechtelijk gedrag van een leerling kan leiden tot schorsing en/of verwijdering. De voorzieningenrechter kan het besluit van de VCVO om [naam eiser 3] te verwijderen niet in volle omvang toetsen. Aan de voorzieningenrechter komt slechts een marginale toetsing toe. Dat betekent dat alleen dan de vordering onder 1 voor toewijzing in aanmerking kan komen als geoordeeld moet worden dat de VCVO in redelijkheid niet tot het besluit tot verwijdering heeft kunnen komen. Partijen zijn het over dit uitgangspunt eens.
4.3.
Voor de VCVO is het belang van een veilige werkomgeving voor de leraren doorslaggevend geweest bij het besluit om [naam eiser 3] te verwijderen. Dat blijkt uit de onder de feiten weergegeven brieven en uit haar toelichting tijdens de zitting. De VCVO heeft aangevoerd dat het incident een grote negatieve impact heeft gehad op het gevoel van veiligheid van leraren. Deze impact is niet beperkt gebleven tot alleen [naam 2]. Leraren moeten in vrijheid kunnen lesgeven, waarbij ook hoort dat waar nodig onvoldoendes worden gegeven, zonder de angst te hoeven hebben dat dit leidt tot repercussies van welke aard ook. De actie van [naam eiser 3] heeft het vereiste veiligheidsgevoel ernstig aangetast. Daardoor is het vertrouwen in [naam eiser 3] onherstelbaar beschadigd. Verwijdering van school is, hoewel ingrijpend voor [naam eiser 3], in deze omstandigheden een passende sanctie, zo betoogt de VCVO. Dit is volgens de VCVO ook in het belang van [naam eiser 3], omdat hij op een andere school met een schone lei kan beginnen.
4.4.
De ouders – en [naam eiser 3] zelf evenzo – erkennen dat de actie niet deugde en onderkennen dat daardoor het gevoel van veiligheid van leraren zal zijn aangetast. De getroffen sanctie staat volgens hen in de gegeven omstandigheden echter niet in redelijke verhouding tot de ernst van de fout van [naam eiser 3]. Die sanctie heeft ingrijpende gevolgen, omdat [naam eiser 3] daardoor de laatste anderhalf jaar van zijn schooltijd in een totaal nieuwe omgeving zal moeten doorlopen.
4.5.
De ouders bestrijden terecht niet dat aan het hiervoor genoemde belang van een veilige werkomgeving voor de leraren groot gewicht toekomt. Gelet hierop staat niet ter discussie dat de VCVO in redelijkheid heeft kunnen menen dat [naam eiser 3] met zijn actie een grens heeft overschreden die niet zonder gevolgen behoort te blijven. Niettemin is de voorzieningenrechter van oordeel dat de VCVO, gelet op alle relevante omstandigheden van het geval, niet in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat hier alleen de zwaarst mogelijke sanctie passend is. De voorzieningenrechter licht dit als volgt toe.
4.6.
Niet ter discussie staat dat [naam eiser 3] tot aan het moment van het incident een probleemloze schoolcarrière had. [naam eiser 3] is een ‘first offender’ en hij heeft spijt van zijn actie. Die spijt heeft hij via zijn mail van 30 november 2021 in niet mis te verstane woorden onmiddellijk na zijn (eerste) gesprek met [naam 1] en de politie aan [naam 2] bekend gemaakt. Ook heeft hij bij e-mail van 5 december 2021 een voorstel gedaan voor herstel van het geschonden vertrouwen en voor wat een passende sanctie voor hem zou zijn. Met dit voorstel is in de afweging die de VCVO heeft gemaakt niet kenbaar iets gedaan.
4.7.
In het geval een leerling voor de eerste keer een misstap begaat, ligt het in beginsel niet voor de hand dat toepassing van de zwaarste sanctie een proportionele reactie is. Natuurlijk zijn misstappen denkbaar die evident zo ernstig zijn dat definitieve verwijdering wel een passende sanctie op een eerste overtreding is, maar van de actie van [naam eiser 3] spreekt dat niet zonder meer vanzelf. Daarbij is nog van belang dat [naam eiser 3], zoals hij onbetwist heeft gesteld, geen ruchtbaarheid aan zijn actie heeft gegeven. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op het draaiboek, dat in geval van “verbale bedreiging” – waarmee de actie van [naam eiser 3] tot op zekere hoogte vergelijkbaar is – ook de mogelijkheid openlaat dat volstaan wordt met een schorsing.
4.8.
Van groot belang acht de voorzieningenrechter dat [naam eiser 3] de actie niet in zijn eentje heeft geïnitieerd. Bij het incident waren zeven medeleerlingen betrokken. In dit verband heeft [naam eiser 3] concreet gesteld dat hij niet degene is geweest die bedacht had om het zogenaamde vermoeden van corruptie toe te voegen. Het lijkt er daarmee op dat het min of meer toeval was dat de demonstratie door middel van de telefoon of laptop van [naam eiser 3] is aangemeld en niet via een apparaat van een van zijn klasgenoten. De VCVO wist vanaf het begin dat anderen betrokken waren. De VCVO heeft kennelijk niet meer gedaan dan in de klas van [naam eiser 3], nadat zij over diens schorsing was geïnformeerd, vragen wie er nog meer betrokken waren bij de actie, waarop het stil bleef. Op dit punt had van de VCVO in redelijkheid grotere zorgvuldigheid mogen worden verwacht. Het ligt immers niet zonder meer voor de hand in geval van een gezamenlijke actie slechts diegene (zwaar) te straffen van wie de identiteit min of meer toevallig bekend is en de andere betrokkenen ongemoeid te laten. Uit de brieven van de VCVO van 8 december 2021 en 13 januari 2022 noch uit haar verklaring ter zitting kan worden afgeleid dat dit gegeven een rol heeft gespeeld in de afweging die tot de sanctie heeft geleid. Het feit dat de andere betrokken leerlingen zich niet hebben gemeld kan daarvoor redelijkerwijs niet als verklaring gelden.
4.9.
Toevallige omstandigheden hebben de actie van [naam eiser 3] klaarblijkelijk in een ernstiger licht geplaatst:
a. De aanmelding voor de demonstratie vond plaats een week na de ernstige rellen in het centrum van Rotterdam in het weekend 19 november 2021. Volgens de VCVO was de politie om deze reden extra alert op elke mogelijke ordeverstoring.
b. De aanmelding is bij [naam 2] bekend geworden via diens schoonvader die kennelijk bij de politie werkt en de melding van [naam eiser 3] voorbij zag komen.
c. Omdat de leerlingen vanwege corona al veelvuldig thuis les krijgen, wordt de minder zware straf van schorsing niet als serieuze straf beleefd. Mede om die reden kwam die sanctie volgens de VCVO niet voor toepassing in aanmerking, zo volgt uit haar verklaring ter zitting.
Dit zijn aspecten die buiten de invloedsfeer van [naam eiser 3] liggen en waarvan in redelijkheid niet gezegd kan worden dat hij daarmee, mede gelet op zijn jonge leeftijd, rekening had moeten houden of dat die in zijn nadeel behoren mee te wegen. Uit de brieven van de VCVO en haar toelichting ter zitting kan niet worden afgeleid dat zij zich hiervan rekenschap heeft gegeven, hetgeen naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel in de rede had gelegen.
4.10.
Volgens de VCVO is er geen basis om het geschonden vertrouwen binnen het [naam school 1] te herstellen. Zij heeft dat standpunt echter niet concreet gemaakt. Met name is niet concreet geworden om welke reden de impact van de actie “structureel schadelijk” zou zijn en om welke reden, bijvoorbeeld, het voorstel van [naam eiser 3] (zie 2.5) niet mede aan herstel van dat vertrouwen zou kunnen bijdragen. Op zijn beurt heeft [naam eiser 3] concreet gesteld dat er nog wel degelijk mogelijkheden zijn om het vertrouwen te herstellen. In dat verband heeft hij gesteld nog steeds goed contact te hebben met zijn leraren en ook heeft hij verklaard graag bereid te zijn zijn voorstel alsnog uit te voeren. De VCVO heeft ook niet toegelicht om welke reden een lichtere sanctie dan verwijdering niet het gewenste signaal zou kunnen afgeven dat acties als deze niet worden geaccepteerd. Een concretisering op deze cruciale punten had wel van de VCVO mogen worden verwacht.
4.11.
Al deze omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd leiden tot het oordeel dat de VCVO niet in redelijkheid tot de straf van definitieve verwijdering heeft kunnen komen. De omstandigheid dat de VCVO, gegeven haar besluit tot verwijdering, een andere school voor [naam eiser 3] heeft gevonden, kan hier niet aan afdoen.
4.12.
Het in 4.11 weergegeven oordeel is voorlopig, omdat het hier gaat om een kort geding. [naam eiser 3] heeft er groot belang bij dat hij niet verder leerachterstand oploopt. Dat belang vergt dat [naam eiser 3], bij wijze van voorlopige voorziening, weer in staat wordt gesteld zijn lessen op het [naam school 1] te hervatten. De vordering genoemd in 3.1 onder 1 zal daarom worden toegewezen. De gevorderde dwangsom wordt afgewezen. Gelet op de toezegging van de VCVO dat zij een veroordelend vonnis zal nakomen ziet de voorzieningenrechter daarvoor geen aanleiding.
4.13.
Voor alle duidelijkheid wijst de voorzieningenrechter erop dat alles wat hiervoor is overwogen niet afdoet en ook niet in de weg staat aan het standpunt van de VCVO dat de actie van [naam eiser 3] (en zijn klasgenoten) niet acceptabel is. Gelet op de verklaringen van de ouders en [naam eiser 3] in deze procedure, mag worden aangenomen dat [naam eiser 3] zich dit terdege realiseert.
4.14.
De vordering genoemd in 3.1 onder 2 komt in feite neer op een geldvordering. Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is. De ouders hebben niet gesteld dat sprake is van een bijzonder spoedeisend belang. Op grond hiervan strandt de vordering reeds.
4.15.
De VCVO wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van de ouders worden begroot op:
- betekening oproeping € 131,18
- griffierecht 314,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.461,18

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de VCVO om [naam eiser 3] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis toe te laten op het [naam school 1] te [plaatsnaam] en om hem op die locatie onderwijs te bieden,
5.2.
veroordeelt de VCVO in de proceskosten, aan de zijde van de ouders tot op heden begroot op € 1.461,18,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.1734/1980