In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder en twee gedaagden, die zonder recht of titel in een woning verbleven. Havensteder, de verhuurder, had de woning eerder verhuurd aan een derde partij, maar deze huurovereenkomst was ontbonden vanwege huurachterstand. De gedaagden, die in de woning verbleven, voerden aan dat zij recht hadden op onderhuurbescherming, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een geldige onderhuurovereenkomst. De rechter concludeerde dat de bedoeling van de gedaagden en de eerdere huurder was om de gedaagden de positie van huurders te laten innemen, wat niet in overeenstemming was met de wetgeving omtrent onderhuur. De kantonrechter wees de vordering van Havensteder tot ontruiming van de woning toe, met een ontruimingstermijn van drie dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast werd de vordering tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 438,55 per maand toegewezen, omdat de gedaagden gebruik maakten van de woning zonder daarvoor te betalen. De rechter veroordeelde de gedaagden ook in de proceskosten van Havensteder. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, ondanks het verweer van de gedaagden.