ECLI:NL:RBROT:2022:8175

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 21/1787
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete voor niet reinigen en ontsmetten van vervoermiddel na transport van dieren

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 4 oktober 2022, wordt het beroep van eiseres tegen een boete van € 2.500,- voor een overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) beoordeeld. De boete was opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, naar aanleiding van een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 23 juli 2020. De inspectie vond plaats na meldingen dat chauffeurs hun veevervoermiddelen niet zouden reinigen en ontsmetten na het transport van schapen naar een slachterij. De rechtbank stelt vast dat de norm voor het reinigen en ontsmetten van vervoermiddelen is veranderd door de inwerkingtreding van de Europese diergezondheidsverordening 2016/429 en de bijbehorende Verordening 2020/688, die minder strenge eisen stelt dan de nationale regelgeving die op dat moment gold.

De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de chauffeur van eiseres niet aan de nieuwe norm heeft voldaan. De rechtbank oordeelt dat de chauffeur, na het transport, niet in staat was om het vervoermiddel op het slachthuis te reinigen en ontsmetten, omdat de benodigde faciliteiten daar niet beschikbaar waren. De rechtbank vernietigt daarom de boete en herroept het primaire besluit, waardoor eiseres geen boete meer verschuldigd is. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1787

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. C.A. van Kooten-de Jong),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de boete van € 2.500,- voor een overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). Met het besluit van 25 september 2020 heeft verweerder eiseres de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 17 februari 2020 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [naam] , directeur van eiseres, [naam] , boekhouder van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 13 augustus 2020 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.

Aanleiding:
Dit rapport van bevindingen is opgesteld naar aanleiding van een inspectie op donderdag 23 juli 2020 in het kader van Vervoerder van dieren. De NVWA had meerdere meldingen ontvangen dat de chauffeurs hun veevervoermiddel, waarmee schapen waren aangevoerd op [Slachterij A] gevestigd aan [adres] , na lossing niet zouden reinigen en ontsmetten.[…]
Bevindingen:
Naar aanleiding van voornoemde meldingen hebben wij, [toezichthouder 1] en [toezichthouder 2] , op donderdag 23 juli 2020 omstreeks 07:00 uur, een ieder afzonderlijk een locatie in genomen in de omgeving van [Slachterij A] zodat wij, [toezichthouder 1] en [toezichthouder 2] , de vervoersbewegingen van en naar het [Slachterij A] konden waarnemen.
Ik, [toezichthouder 1] , zag op dag voornoemd, omstreeks 07.15 uur, een vervoermiddel, zijnde een vrachtauto aan komen rijden.[…]
Van voornoemde waarneming heb ik, [toezichthouder 1] , mijn collega [toezichthouder 2] geïnformeerd. Hij zag dat het vervoermiddel naar [Slachterij A] ging. Na enkele minuten zag hij dat het genoemde vervoermiddel terug kwam rijden gaande over de [weg] in de richting van [plaats] .
Ik, [toezichthouder 1] , ben toen met een opvallende dienstvoertuig van de NVWA naar het kruispunt [kruispunt] gereden. Ik zag dat het onderhavig vervoermiddel links van mijn zijde aan kwam rijden.[…]
Op mijn aanwijzingen parkeerde de chauffeur het vervoermiddel in de naast de weg gelegen berm. Ik, [toezichthouder 1] , zag dat het vervoermiddel voorzien was van het Nederlands kenteken[kenteken] . Ook zag ik, op de bestuurders deur, de naam van [eiseres] vermeld staan.
Later heb ik, [toezichthouder 1] , de meldkamer van de NVWA verzocht de houder van genoemd kenteken op te vragen. In de ontvangen uitdraai met de aansprakelijkheid gegevens zag ik dat het kenteken op naam staat van: [eiseres] , [adres] .[…]
Ik, [toezichthouder 1] en later [toezichthouder 2] , hebben ons aan de chauffeur van het vervoermiddel in onze functie bekend gemaakt en ik, [toezichthouder 1] , heb mij als toezichthouder van de NVWA gelegitimeerd met het van dienstwege verstrekt legitimatiebewijs.
Ik, [toezichthouder 1] , heb de chauffeur het doel van de inspectie medegedeeld. De chauffeur maakte zich bekend als [naam] te heten.
Op mijn, [toezichthouder 1] , verzoek aan chauffeur [naam] opende hij aan de achterkant van het vervoermiddel de laadklep van het vervoermiddel.
Wij, [toezichthouder 1] en [toezichthouder 2] , zagen dat in de laadruimte van het vervoermiddel geen dieren bevonden.
Ik, [toezichthouder 1] , heb aan chauffeur [naam] gevraagd of hij recent schapen had vervoerd waarop hij bevestigend antwoordde.
Wij, [toezichthouder 1] en [toezichthouder 2] , zagen dat er zaagsel op de laadvloer van het vervoermiddel bevond. Ook zagen wij dat dit zaagsel op meerdere plakken vochtig was vermoedelijk door urine. Ook zagen wij dat het zaagsel op meerdere plaatsen vermengd was met uitwerpselen van mest afkomstig van schapen. Ook zagen wij dat de voorkant van de laadvloer ernstig verontreinigd was door mest afkomstig van schapen.[…]
Op de door mij terzake gestelde vragen, verklaarde overtreder [naam] het volgende:
"Ik ben als chauffeur werkzaam bij [eiseres] . Ik heb nu een goeie veertig schapen naar [Slachterij A] gebracht. Ik ga nu terug naar [eiseres] om de wagen schoon te maken. Jullie mogen mee rijden en dan kun je dat zien. Verder wil ik niks verklaren
.”[…]
Naar aanleiding van vorenstaande bevonden wij, [toezichthouder 1] en [toezichthouder 2] , ons op 23 juli 2020 omstreeks 08.30 uur op het adres [adres] .
Wij zagen dat het vervoermiddel met kenteken [kenteken] in de aanwezige wasplaats stond en dat de laadruimte van het vervoermiddel werd schoongemaakt door eerder gecontroleerde [naam] .
Op dag en tijdstip voornoemd spraken wij met de ons bekende en ons in onze functie kennende [A] als ook zijn broer [B] .
Nadat wij hen op de hoogte hadden gebracht van de bevindingen van eerder genoemde controle verklaarde [B] dat hij, per mail, een verklaring wil doen.
Op donderdag 23 juli 2020 ontving ik, [toezichthouder 1] een mail van [B] waarin hij het volgende verklaard:
"Vandaag heeft een vrachtwagen schapen gelost bij [Slachterij A] , te [plaats] .
De chauffeur heeft de schapen gelost, in het bijzijn van [de bedrijfsleider van Slachterij A] . Nadat de auto gelost was, heeft [de bedrijfsleider van Slachterij A] gezegd tegen chauffeur: Chauffeur, je hebt prima schoongemaakt, ga maar rijden voordat de Keurende Dierenarts van de nVWA aanwezig is!!
De zgn hogedrukspuit, staat niet in handbereik, maar moet over het bedrijf versleept worden, zodat je kan spreken over een "mogelijkheid" tot schoonmaken.
Het vuil over de weg rijden is tegen de regelgeving in, en dat weet de chauffeur, echter die heeft zich laten overtuigen door [de bedrijfsleider van Slachterij A] , om vuil te gaan rijden over de openbare weg. Hiervoor zal de chauffeur zich moeten verantwoorden.
Ik moet echter wel toegeven, dat ik het snap van de chauffeur en van [de bedrijfsleider van Slachterij A] . De faciliteiten zijn niet dusdanig dat men daar correct en snel kan schoonmaken. Dit wordt ook toegegeven door [de bedrijfsleider van Slachterij A] . Echter, er zijn faciliteiten, dus men verschuilt zich daarachter. Laat staan dat men weet waar het ontsmettingsmiddel weet te staan.
Tijdens het gesprek met de nVWA , werd ook erkend dat het geen juiste faciliteiten zijn, maar dat men wettelijk niks kan.
Dit even als korte reactie op het bezoek van deze ochtend.
Met groeten
[B]
Op donderdag 23 juli 2020 ontving ik van [B] een mail met de volgende aanvulling:
Als aanvulling op onderstaand:
De chauffeur heeft de auto schoongemaakt op de plek waar deze geladen is. Het was sowieso zijn intentie om bij terugkomst in [plaats] adequaat en correct te reinigen en te ontsmetten met juiste faciliteiten
.”
Ik, [toezichthouder 1] , heb overtreder [eiseres] een rapport van bevindingen aangezegd.
Op donderdag 23 juli 2020 omstreeks 11.00 uur bevonden wij, [toezichthouder 1] en [toezichthouder 2] , ons op een slachterij cq. vleeshandelsbedrijf [Slachterij A] , gevestigd aan de [adres] .[…]
Wij, [toezichthouder 1] en [toezichthouder 2] , spraken aldaar met de bedrijfsleider die zich aan ons voorstelde [naam] te heten. Nadat ik, [toezichthouder 2] , hem de reden van onze aanwezigheid had medegedeeld en dat wij de losplaats als ook de wasplaats voor vervoermiddelen wilde bekijken verklaarde hij tegen ons dat het vervoermiddel van [eiseres] van welke hedenochtend schapen had gebracht goed schoon gemaakt was en dat hij een nieuwe baal zaagsel erin had gedaan.
Toen wij hem vroegen waar de veewagen schoon was gemaakt liet hij ons de losplaats zien. Wij zagen dat de betonnen vloer van de losplaats nog droog was en dat de aanwezige uitwerpselen/mest van de schapen nog in de natuurlijke consistentie was. Toen wij hem vroegen waar de aansluiting voor water was liet hij ons in een naast gelegen schuur een aansluiting zien die onder de spinnenwebben zat.
Wij concluderen dat deze al langere tijd niet in gebruik is geweest. Ook vroegen wij aan [de bedrijfsleider van Slachterij A] waar de hoge drukspuit stond. [de bedrijfsleider van Slachterij A] liet ons een hogedrukspuit zien die in een andere schuur in de slachthal aanwezig was.
Wij hebben [de bedrijfsleider van Slachterij A] op de hoogte gebracht van onze bevindingen en hem medegedeeld dat het vervoermiddel welke die ochtend de schapen had gebracht niet schoon gemaakt was
Tevens hebben wij [de bedrijfsleider van Slachterij A] erop gewezen dat hij de schoonmaak materialen beschikbaar moet stellen aan de chauffeurs om de vervoermiddelen welke daar schapen komen brengen goed te kunnen reinigen en ontsmetten.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“Het vervoermiddel, met inbegrip van de daarbij behorende voorwerpen, waarmee een of meer evenhoevigen zijn vervoerd, bevond zich op de openbare weg en was voorafgaand daaraan niet gereinigd of ontsmet met een toegelaten ontsmettingsmiddel.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 17 van de Gwwd, gelezen in samenhang met artikel 30, eerste lid en artikel 31, eerste lid, van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s (de Regeling preventie).
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 2.500,-; dit is het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt op grond van de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder eiseres daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert aan dat volledig reinigen en ontsmetten van het vervoermiddel bij dit slachthuis onmogelijk was. In het verleden waren er al niet veel faciliteiten om te reinigen en te ontsmetten, maar op deze dag waren er helemaal geen faciliteiten. Het slachthuis werd de volgende dag gesloten en dit was de laatste rit. Uit het rapport van bevindingen blijkt ook niet dat de toezichthouders hebben gezien dat het slachthuis alle vereiste voorzieningen beschikbaar had. De chauffeur werd door het slachthuis weggestuurd en is toen naar eiseres gereden om het vervoermiddel te reinigen en te ontsmetten. Daarmee is voldaan aan de huidige voorschriften, aldus eiseres.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat eiseres niet langer betoogt dat sprake was van de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 31, vierde lid, van de Regeling preventie. Partijen zijn het er dus over eens dat de chauffeur van eiseres die dag moest voldoen aan artikel 31, eerste lid, van de Regeling preventie. Daarin staat het volgende:
1. De vervoerder is verplicht een vervoermiddel of vervoerseenheid, met inbegrip van de daarbij behorende voorwerpen, waarmee een of meer evenhoevigen zijn vervoerd terstond na de lossing, in ieder geval voordat de vervoerseenheid of het vervoermiddel op de openbare weg wordt gebracht, op de plaats van lossing te reinigen en te ontsmetten met een toegelaten ontsmettingsmiddel op zodanige wijze dat de bioveiligheid niet in gevaar komt.
6.2.
De destijds geldende Regeling preventie is echter tijdens deze beroepsprocedure ingetrokken. Deze intrekking per 21 april 2021 houdt verband met de inwerkintreding van de Europese diergezondheidsverordening 2016/429. In art. 125, eerste lid, onder c van deze verordening staat dat exploitanten maatregelen moeten treffen tot reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen en op grond van het tweede lid is de Commissie bevoegd hierover gedelegeerde handelingen vast te stellen. Dit is gebeurd in de Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van landdieren en broedeieren (Verordening 2020/688). In artikel 4, aanhef en onder b, van Verordening 2020/688 staat:
4. De exploitanten, met inbegrip van de vervoerders, zien erop toe dat de vervoermiddelen die worden gebruikt voor het vervoer van gehouden landdieren of broedeieren, met uitzondering van de vervoermiddelen voor de in artikel 6 bedoelde landdieren:
b) zo snel mogelijk na elk vervoer van dieren, broedeieren of andere voorwerpen die een risico voor de diergezondheid vormen, worden gereinigd en ontsmet en vóór een nieuwe lading van dieren of broedeieren indien nodig opnieuw worden gereinigd en ontsmet en in elk geval actief of passief worden gedroogd.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat de norm voor het reinigen en ontsmetten van vervoermiddelen met de inwerkingtreding van Verordening 2020/688 minder stringent is geworden. Ten tijde van de vermeende overtreding moest op grond van de nationale regelgeving een vervoermiddel nog voordat het op de openbare weg kwam op de plaats van lossing worden gereinigd en ontsmet. Maar nu geldt op grond van Europese regelgeving alleen dat het reinigen en ontsmetten zo snel mogelijk na elk vervoer (voor een nieuwe lading) moet gebeuren. Op grond van artikel 5:46, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient de voor de overtreder gunstigste bepaling te worden toegepast. Dit betekent dat de rechtbank zal toetsen of eiseres artikel 4 van Verordening 2020/688 heeft overtreden.
6.4.
Op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van Verordening 2020/688 moet het reinigen en ontsmetten zo snel mogelijk gebeuren. Dan is dus van belang op welk moment die mogelijkheid tot reiniging en ontsmetting aanwezig was. Eiseres heeft gesteld dat het slachthuis die dag niet de faciliteiten had voor het (volledig) reinigen en ontsmetten van het vervoermiddel. Dit is ter zitting ook nader door eiseres toegelicht; normaal maakte eiseres op het slachthuis haar wagens schoon met een emmer en tuinslang maar die waren die dag volgens eiseres ook niet aanwezig op het terrein. Volgens eiseres was men op het slachthuis die dag al bezig spullen weg te halen omdat het slachthuis de volgende dag voorgoed werd gesloten. De rechtbank acht dit verhaal van eiseres op zichzelf niet onaannemelijk. Dat het slachthuis de volgende dag zou sluiten is ook niet betwist. Daarnaast blijkt uit de beschrijvingen in het rapport van bevindingen voor de rechtbank ook onvoldoende duidelijk dat die dag op het slachthuis wél alle benodigde voorzieningen voor het reinigen en ontsmetten beschikbaar waren. Zo blijkt uit het rapport niet dat op het slachthuis ontsmettingsmiddel aanwezig was; de toezichthouder hebben daarover niets in het rapport vermeld. Daarnaast hebben de toezichthouders blijkens het rapport alleen een aansluiting voor water gezien in een naast gelegen schuur (die langere tijd niet in gebruik was geweest) en een hogedrukspuit die in een andere schuur in de slachthal aanwezig was. Daarmee is voor de rechtbank onvoldoende duidelijk of die dag voor de chauffeur van eiseres ook daadwerkelijk alle benodigde faciliteiten voor het reinigen en ontsmetten van zijn vervoermiddel op het slachthuis beschikbaar waren.
6.5.
Er staat dus onvoldoende vast dat de chauffeur van eiseres op het slachthuis zijn vervoermiddel had kunnen reinigen en ontsmetten op de voorgeschreven wijze. Wel staat vast staat dat de chauffeur vanaf het slachthuis direct naar eiseres is gereden (ongeveer 20 kilometer ver) en hij daar het vervoermiddel heeft gereinigd en ontsmet. Dit maakt dat de rechtbank niet kan concluderen dat eiseres het vervoermiddel niet bij de eerste (volledige) mogelijkheid heeft gereinigd en ontsmet. Overtreding van artikel 4, aanhef en onder b, van Verordening 2020/688 kan daarom niet worden vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

7. Nu de overtreding niet kan worden vastgesteld, moet de boete vervallen. Het beroep is dus gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en herroept het primaire besluit. Dat betekent dat eiseres geen boete meer verschuldigd is.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van de proceskosten. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 541,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.600,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.600,- aan proceskosten van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
4 oktober 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.