ECLI:NL:RBROT:2022:8132

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
C/10/630291 / FA RK 21-9331
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling voor een tweejarig kind met nadruk op de behoeften van het kind en de beschikbaarheid van ouders

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 2 september 2022, is een zorgregeling vastgesteld voor een tweejarig kind, waarbij de rechtbank de belangen van het kind centraal stelt. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.P. Biesbroek, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. Y. Ben - Saddek-El Hamri, hier gemotiveerd verweer tegen voerde. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 augustus 2022 werd duidelijk dat partijen eerder overeenstemming hadden bereikt over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw, maar de man wenste zijn verzoek niet in te trekken. De rechtbank oordeelde dat, gezien de recente overeenstemming en het belang van de minderjarige, het verzoek van de man werd afgewezen.

Wat betreft de zorgregeling verzocht de man om een regeling waarbij de minderjarige om de week bij hem verblijft. De rechtbank constateerde echter dat de omstandigheden sinds het ouderschapsplan waren gewijzigd, onder andere door incidenten tussen de ouders. De rechtbank besloot dat de minderjarige van zondag 9:00 uur tot dinsdag 8:30 uur bij de man verblijft, waarbij de man de minderjarige naar de peuterspeelzaal brengt en de vrouw hem daar ophaalt. Daarnaast verblijft de minderjarige iedere laatste zaterdag van de maand bij de man en de helft van de vakanties en feestdagen.

De rechtbank benadrukte dat de zorgregeling moet aansluiten bij de behoeften van de minderjarige en dat ouders beschikbaar moeten zijn voor het kind. De rechtbank wees het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen af, maar stelde een zorgregeling vast die in het belang van de minderjarige is. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag binnen drie maanden na de beschikking.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/630291 / FA RK 21-9331
Beschikking van 2 september 2022 betreffende de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats man],
advocaat mr. M.P. Biesbroek te Rotterdam,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. Y. Ben - Saddek-El Hamri te Rotterdam.

1..De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de verdere procedure blijkt uit:
  • de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 januari 2022;
  • het bericht van de man van 6 mei 2022;
  • de berichten met bijlagen van de vrouw van 12 mei en 16 augustus 2022.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2022. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam].
1.3.
Gelijktijdig met deze familiezaak is de strafzaak van de man met parketnummer 10-101661-22 op een combinatiezitting huiselijk geweld behandeld. De strafzaak is in afwachting van een getuigenverhoor aangehouden.

2..De verdere beoordeling

2.1.
Wat er tot nu is gebeurd
2.1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 januari 2022 is (onder andere) bepaald dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) en de proceskosten wordt aangehouden in afwachting van de resultaten van de mediation. De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien hiervan is opgenomen in die beschikking.
2.1.2.
Met behulp van een mediator is het partijen gelukt om afspraken te maken over de zorgregeling, welke zijn vastgelegd in een door partijen ondertekend ouderschapsplan. Volgens deze afspraken is de minderjarige elke week van zondag 9.00 uur tot dinsdag 19.30 uur bij de man, waarbij de overdracht van de minderjarige plaatsvindt voor het politiebureau Doelwater. Partijen hebben dit ouderschapsplan niet overgelegd aan de rechtbank. In april 2022 heeft er een incident tussen partijen plaatsgevonden, als gevolg waarvan de man is aangehouden en hij een contactverbod jegens de vrouw opgelegd heeft gekregen. De vrouw heeft de zorgregeling stopgezet. De man heeft in een kort gedingprocedure nakoming gevorderd van de overeengekomen zorgregeling. Partijen hebben op die zitting afgesproken de zorgregeling te hervatten.
2.2.
Hoofdverblijfplaats
2.2.1.
De man verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem zal zijn.
2.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
2.2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide advocaten aangegeven dat partijen bij de mediator zijn overeengekomen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal blijven. Deze overeenstemming is opgenomen in het – niet overgelegde - ouderschapsplan. De man heeft aangegeven dat hij, desondanks, zijn verzoek niet wil intrekken. Gelet op de recente overeenstemming, het feit dat de minderjarige de meeste tijd bij de vrouw is, en het belang van de minderjarige zich hiertegen niet verzet, zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.
2.3.
Zorgregeling
2.3.1.
De man verzoekt een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat de minderjarige de ene week bij de man verblijft en de andere week bij de vrouw, alsmede de helft van de feestdagen en de helft van de (school)vakanties. De rechtbank begrijpt dat de man inmiddels de wens heeft om de regeling zoals afgesproken tijdens mediation in stand te houden. De zorgregeling houdt in dat dat de minderjarige elke week van zondag 9:00 uur tot en met dinsdag 19:30 uur bij de man verblijft.
2.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt, na wijziging, bij zelfstandig verzoek te bepalen dat de man omgang heeft met de minderjarige in de oneven weken van zaterdag 9:00 uur tot zondag 19:00 uur, waarbij de overdracht van de minderjarige zal plaatsvinden bij politiebureau Doelwater te Rotterdam.
2.3.3.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing inzake een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
2.3.4.
De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden sinds het overeenkomen van het ouderschapsplan zijn gewijzigd. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat tussen partijen zich in de afgelopen periode meerdere incidenten hebben voorgedaan, waar de minderjarige bij was. Het incident van 24 april 2022 heeft ertoe geleid dat de man is gedagvaard voor de strafrechter. Na dit incident is de zorgregeling gestopt, tot partijen twee maanden later in kort geding afspraken de regeling te hervatten. In de zomervakantie is het de man niet gelukt om opvang voor de dinsdagen te regelen en bracht hij de minderjarige op dinsdagochtend vroeg terug naar de vrouw. Er wordt dan ook toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
2.3.5.
Bij de afweging welke zorgregeling in het belang van de minderjarige is, houdt de rechtbank rekening met het volgende. De rechtbank is het met de raad eens dat partijen beschikbaar moeten zijn voor de minderjarige en niet andersom. Er moet een zorgregeling komen die in overwegende mate bij de minderjarige past. Gelet op de leeftijd van de minderjarige (twee en een half jaar) is het voor hem al zwaar om in twee huishoudens op te groeien en daarom moet worden bekeken of het mogelijk is dat het overige leven van de minderjarige zo rustig mogelijk wordt ingericht met zo min mogelijk extra verblijfplaatsen. Daarnaast is voor de rechtbank uitgangspunt dat de minderjarige regelmatig zijn beide ouders ziet. Daarom acht de rechtbank de regeling die de vrouw voorstelt niet geschikt, aangezien de periode dat de minderjarige de man niet ziet steeds te lang is. Wel is in het voorstel van de vrouw een goed idee dat de minderjarige gedurende de week steeds dezelfde opvang heeft en niet te maken heeft met drie verschillende soorten opvang. De vrouw heeft verteld dat de minderjarige vijf dagen per week, drie uur per dag, terecht kan op de peuterspeelzaal, en dat zij flexibel kan werken en zodoende de minderjarige zelf kan opvangen. De man kan de minderjarige voor een groot deel op de maandagen zelf opvangen, aangezien hij op die dag thuis kan werken. Eventueel kan zijn moeder ook een deel van de dag de minderjarige opvangen. Gelet op dit alles zal de rechtbank bepalen dat de minderjarige van zondagochtend tot dinsdagochtend bij de man zal zijn, waarbij de man de minderjarige naar de peuterspeelzaal brengt en de vrouw hem daar weer ophaalt. Dit heeft als bijkomend voordeel dat de man en de vrouw elkaar niet hoeven te zien bij deze overdracht, zodat de minderjarige eenmaal per week geen last heeft van hun spanningen tijdens de overdracht.
De rechtbank gaat voorbij aan de wens van de man om de minderjarige tot dinsdag 19.30 uur bij zich te hebben. De man werkt op dinsdag en heeft een gastouder op het oog voor de dinsdagen. De rechtbank acht het voor de minderjarige belangrijker dat hij niet op dinsdag naar een andere opvang gaat dan dat hij aan het einde van de dag nog korte tijd heeft met de man. Ter compensatie beslist de rechtbank dat de man en de minderjarige eens per maand ook op zaterdag bij de man is.
De rechtbank raadt de man aan om ook op maandag gebruik te maken van de peuterspeelzaal. Dat is voor de minderjarige vertrouwt en de man kan op die manier ook deel uitmaken van dit stuk van het leven van de minderjarige.
De door de man gevraagde vakantieregeling kan als onweersproken worden toegewezen.
2.3.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de overeengekomen zorgregeling moet worden gewijzigd als volgt:
  • de minderjarige verblijft bij de man iedere week van zondag 9:00 uur, waarbij de overdracht van de minderjarige plaatsvindt voor het politiebureau Doelwater te Rotterdam, tot dinsdag 8:30 uur, waarbij de man de minderjarige naar de peuterspeelzaal brengt. De vrouw haalt de minderjarige op dinsdag op bij de peuterspeelzaal;
  • de minderjarige verblijft iedere laatste zaterdag van de maand vanaf 9:00 uur (tot dinsdag) bij de man;
  • de minderjarige verblijft de helft van de vakanties en feestdagen bij de man. Partijen maken hierover in onderling overleg nadere afspraken.
2.4.
Proceskosten
2.4.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek van de man ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige af;
3.2.
stelt vast dat de minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man zal zijn zoals opgenomen in rechtsoverweging 2.3.6 van deze beschikking;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Buizer, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier D. Mühlbacher op 2 september 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.