ECLI:NL:RBROT:2022:8130

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
C/10/634798 / HA ZA 22-224
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over een kamer op de schuur van een ander en de toepassing van horizontale natrekking

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 23 september 2022, gaat het om een geschil tussen twee partijen over de eigendom van een kamer die zich boven een schuur bevindt. De eisers, sinds 15 januari 2020 eigenaar van een woning in Vlaardingen, vorderen een verklaring voor recht dat zij ook eigenaar zijn van de schuur waarop de kamer zich bevindt. De eisers stellen dat de schuur een bestanddeel is van hun woning en dat zij door horizontale natrekking eigenaar zijn geworden van de kamer. De gedaagden zijn sinds 18 februari 2005 eigenaar van het appartementsrecht dat recht geeft op het gebruik van de woning op de begane grond met tuin en berging, gelegen aan een ander adres in Vlaardingen.

De rechtbank overweegt dat de vordering van de eisers niet toewijsbaar is. De hoofdregel van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de eigenaar van de grond ook eigenaar is van de gebouwen die zich daarop bevinden. De gedaagden zijn eigenaar van de grond waarop de schuur en de aanbouw staan, en zijn dus ook eigenaar van de aanbouw. De eisers kunnen niet aantonen dat de schuur een bestanddeel van hun woning is, omdat de schuur niet toegankelijk is vanuit hun woning. De rechtbank concludeert dat de eisers een denkfout maken in hun redenering over de eigendom.

Daarnaast wordt de grondslag van artikel 5:54 BW besproken, maar ook deze biedt geen basis voor de vordering van de eisers. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten van de gedaagden, vastgesteld op € 1.140,00. De uitspraak is gedaan door mr. Th. Veling en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/634798 / HA ZA 22-224
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 23 september 2022, met daarin vastgelegd het mondeling vonnis ex artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
in de zaak van

1..[naam eiser 1],

wonende te [woonplaats eiser 1],
2.
[naam eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2],
eisers,
advocaat mr. L.B. van Luijn te Rotterdam,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

wonende te [woonplaats gedaagde 1],
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
gedaagden,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ingevolge de (oproepings)brieven van deze rechtbank van 3 mei en 24 augustus 2022.
Tegenwoordig zijn mr. Th. Veling, rechter, en mr. E.M. van der Waal, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen
  • [naam eiser 1], voornoemd;
  • mr. Van Luijn, voornoemd;
  • [naam gedaagde 1], voornoemd;
  • [naam gedaagde 2], voornoemd;
  • mr. M.E. Verheijen.
De rechter stelt vast dat partijen zijn verschenen en gaat over tot de mondelinge behandeling.
De rechter controleert met partijen de inhoud van het procesdossier, het betreft de dagvaarding, met producties en de conclusie van antwoord.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank ter zitting mondeling uitspraak gedaan.
De mondelinge uitspraak:

1..De beoordeling

1.1.
Het gaat in deze procedure om het volgende. [eisers] zijn sinds 15 januari 2020 eigenaar van een woning aan de [adres 1], kadastraal bekend gemeente Vlaardingen, sectie [sectie], nummer [nummer 1]. Tot deze woning behoort een kamer die gelegen is boven een schuur van [gedaagden] De kamer is alleen toegankelijk via de woning van [eisers], de schuur is alleen toegankelijk voor [gedaagden]. [gedaagden] zijn sinds 18 februari 2005 eigenaar van het appartementsrecht dat recht geeft op het gebruik van de woning op de begane grond met tuin en berging aan de [adres 2], kadastraal bekend als gemeente Vlaardingen, sectie [sectie] nummer [nummer 2].
1.2.
Primair vorderen [eisers] een verklaring voor recht dat zij eigenaar zijn van de schuur waarop zich de kamer bevindt en veroordeling van [gedaagden] om mee te werken aan inschrijving van dit feit in de openbare registers. Daaraan leggen zij in de eerste plaats ten grondslag het standpunt dat de schuur bestanddeel is van hun woning, zodat zij door natrekking eigenaar zijn geworden. In de tweede plaats (of subsidiair) menen [eisers] dat [gedaagden] op grond van de ‘overbouw’-bepaling in artikel 5:54 BW verplicht zijn om de eigendom van de schuur aan hen over te dragen.
1.3.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering niet toewijsbaar is en overweegt daartoe als volgt.
1.4.
Op grond van de hoofdregel van artikel 5:20 lid 1 sub e BW is de eigenaar van de grond tevens eigenaar van de gebouwen die zich op die grond bevinden. [gedaagden] (althans de gezamenlijke eigenaars van het gebouw waarvan het appartement van [gedaagden] deel uitmaakt) zijn eigenaar van de grond waarop de schuur en de aanbouw staan. Volgens de hoofdregel zijn [gedaagden] dus tevens eigenaar van de aanbouw. Op die hoofdregel bestaat een uitzondering voor bestanddelen van een onroerende zaak van een ander. [eisers] doen op die uitzondering een beroep. Volgens hen is de schuur bestanddeel van hun woning. De eigendom van hun woning omvat in hun visie daarom ook de eigendom van de schuur (artikel 5:3 BW).
1.5.
[eisers] maken een denkfout. De kamer is volgens verkeersopvatting bestanddeel van de woning van [eisers] Dit staat tussen partijen niet ter discussie. Daarmee is ten gunste van [eisers] de uitzondering bedoeld in artikel 5:20 lid 1 sub e BW van toepassing: door horizontale natrekking zijn [eisers] eigenaar van de kamer, ook al is de kamer duurzaam verenigd met de grond die eigendom is van een ander. Deze uitzondering gaat niet zover dat vervolgens ook de onder de kamer gelegen schuur bestanddeel wordt van de woning van [eisers]. De schuur is immers niet vanuit de kamer (of vanuit een ander deel van de woning van [eisers]) toegankelijk. De woning van [eisers] kan in zoverre niet worden beschouwd als hoofdzaak in de zin van artikel 3:4 lid 2 BW. Aan de vraag of de schuur en de bovengelegen kamer kunnen worden gescheiden zonder beschadiging van betekenis wordt daarom niet toegekomen.
1.6.
De grondslag van artikel 5:54 BW kan ook niet tot toewijzing van de primaire vordering leiden. Deze bepaling biedt de mogelijkheid dat de eigenaar van een gebouw dat zich boven het erf van zijn buurman bevindt aanspraak kan maken op het vestigen van een erfdienstbaarheid tot het handhaven van die situatie. Ook bevat artikel 5:54 BW de bevoegdheid van de buurman om in een dergelijk geval het desbetreffende deel van zijn erf in eigendom over te dragen. [eisers] vorderen dat [gedaagden] de eigendom van de schuur overdragen. Een erfdienstbaarheid is dus voor [eisers] niet genoeg. Het al dan niet overdragen van het voor de overbouw relevante deel van het perceel is echter een bevoegdheid van buurman. [gedaagden] kunnen daartoe dus niet worden gedwongen. Voor de aanname dat [gedaagden] misbruik zouden maken van hun bevoegdheid om geen gebruik te maken de in artikel 5:54 BW bedoelde bevoegdheid, zoals [eisers] kennelijk menen, hebben zij geen enkel concreet aanknopingspunt gegeven. In het midden kan blijven of [eisers] voldoende belang hebben bij hun vordering (zie artikel 3:304 BW), nu er geen enkel aanknopingspunt is om aan te nemen dat [gedaagden] zouden overwegen om [eisers] te dwingen de schuur te verwijderen.
1.7.
[eisers] vorderen subsidiair een verklaring voor recht dat [gedaagden] verplicht zijn bij te dragen in de onderhoudskosten. Deze vordering is niet toewijsbaar, omdat [eisers] deze vordering op geen enkele wijze hebben gespecificeerd. Dat had gelet op de aard van de vordering wel van hen mogen worden verwacht. Dit laat overigens onverlet dat situaties denkbaar zijn waarin beide eigenaars baat hebben bij bepaald onderhoud. Te denken valt aan onderhoud aan het dak, maar ook aan onderhoud aan de buitenmuren. Het is echter niet aan de rechtbank om op dit punt de vordering te herformuleren.
1.8.
Geen van de vorderingen van [eisers] is dus toewijsbaar. De rechtbank behoeft daarom niet in te gaan op het door [gedaagden] ingenomen standpunt dat de schuur deel uitmaakt van de splitsing in appartementsrechten, zodat de gezamenlijke eigenaars in rechte hadden moeten worden betrokken (vergelijk artikel 5:139 BW).
1.9.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden] De veroordeling in de proceskosten wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat de vordering daartoe is gegrond op de wet en deze niet is bestreden. De proceskosten aan de zijde van [gedaagden] worden vastgesteld op:
  • griffierecht € 314,00
  • salaris
totaal € 1.140,00

2..De beslissing

De rechtbank,
2.1.
wijst af de vorderingen;
2.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] tot op heden vastgesteld op € 1.140,00;
2.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de daarbij uitgesproken proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2022.
De mondelinge behandeling wordt gesloten.
Waarvan proces-verbaal,
1980/1451