ECLI:NL:RBROT:2022:8119

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
C/10/641233 / HA RK 22-696
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een vereffenaar in een internationale nalatenschap met betrekking tot een appartement in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot benoeming van een vereffenaar op verzoek van de Vereniging van Eigenaren Boergoensevliet. De erflater, die in Spanje is overleden, bezat een appartement in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in Spanje had, waardoor het Nederlandse recht niet van toepassing is op de vereffening van de nalatenschap. De verzoekster, die schuldeiser is van de nalatenschap, heeft verzocht om een vereffenaar te benoemen omdat de erfgenamen de nalatenschap onbeheerd laten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de erflater zijn gewone verblijfplaats in Nederland had, en heeft het verzoek afgewezen. De rechtbank heeft ook het beroep van verzoekster op de Europese Erfrechtverordening verworpen, omdat deze niet van toepassing was op de nalatenschap van de erflater. De beslissing om het verzoek af te wijzen is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/641233 / HA RK 22-696
Beschikking van 7 september 2022
in de zaak van
de vereniging
DE VERENIGING VAN EIGENAARS BOERGOENSEVLIET,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
advocaat mr. H.J.G. Braakhuis te Arnhem.
Belanghebbenden:
1.
[naam01], wonende in het buitenland,
2.
[naam02], woonplaats onbekend.

1..Het procesverloop

1.1.
Op 8 juli 2022 is bij de afdeling kanton ingekomen het verzoekschrift van verzoekster om een vereffenaar te benoemen, met producties. Dit verzoekschrift is intern doorgestuurd naar de rechtbank.
1.2.
De griffier heeft bij brief van 13 juli 2022 verzoekster verzocht om een nadere toelichting. Op 29 augustus 2022 heeft verzoekster een akte uitlaten ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft belanghebbenden niet aangeschreven, omdat van hen geen contactgegevens bekend zijn. De rechtbank heeft besloten om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen, omdat zij geen vragen heeft aan verzoekster.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Op [datum01] is te [plaatsnaam01] ( [land01] ) overleden de heer [naam03] , geboren op [geboortedatum01] 1930 te [geboorteplaats01] , laatst bekende woonadres [adres01] te [plaatsnaam01] ( [land01] ).
2.2.
Erflater is gehuwd geweest met [naam04] . Dit huwelijk is op 18 februari 1977 ontbonden. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren, namelijk: [naam05] , [naam06] en [naam07] .
2.3.
Erflater was eigenaar van het appartementsrecht, staande en gelegen aan de [adres02] te [plaats01] (hierna: de woning). Erflater was hierdoor van rechtswege lid van verzoekster.
2.4.
Erflater heeft bij testament van 8 december 1977 over zijn nalatenschap beschikt. In dit testament heeft hij de woning aan [naam01] (hierna: [naam01] ) gelegateerd. Erflater heeft onder last van dit legaat zijn kinderen, [naam05] , [naam06] en [naam07] , tot zijn erfgenamen benoemd.
2.5.
Op 26 mei 1986 is erflater gehuwd met [naam01] . Uit dit huwelijk is één kind geboren, te weten [naam02] .
2.6.
[naam01] is volgens de Basisregistratie personen (hierna: Brp) op 15 mei 2016 geëmigreerd naar een onbekend bestemming.
2.7.
[naam05] , [naam06] en [naam07] hebben blijkens het uittreksel uit het boedelregister van de rechtbank Den Haag de nalatenschap van erflater verworpen.

3..Het verzoek

3.1.
Verzoekster verzoekt om op grond van artikel 4:204 lid 1 sub 1 BW een vereffenaar te benoemen in de nalatenschap van erflater. Zij legt aan dit verzoek het volgende ten grondslag. Verzoekster is schuldeiser van de nalatenschap, want zij heeft een vordering op de nalatenschap ten bedrage van € 4.666,77, bestaande uit met name niet betaalde maandelijkse VVE-bijdragen. De nalatenschap wordt niet door een executeur beheert en de erfgenamen laten deze geheel onbeheerd, zodat een vereffenaar benoemd moet worden om de woning te verkopen.

4..De beoordeling

4.1.
Erflater is in [land01] overleden. Deze procedure heeft daarom een internationaal karakter. Gelet op de woonplaats van verzoekster te [plaats01] , is de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 Rv bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Voordat toegekomen kan worden aan de vraag of (naar Nederlands recht) een vereffenaar benoemd kan worden, moet eerst vastgesteld worden welk recht van toepassing is op de vereffening van de nalatenschap.
4.3.
De nalatenschap van erflater is opengevallen tussen 1 oktober 1996 en 17 augustus 2015. Volgens artikel 10:152 lid 5 BW moet naar artikel 10:149 lid 1 BW worden gekeken om te beoordelen welk recht van toepassing is op de vereffening. Op grond van artikel 10:149 lid 1 BW wordt de vereffening beheerst door het Nederlandse recht indien de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had. De wet geeft geen omschrijving van wat onder 'gewone verblijfplaats' moet worden verstaan. In het algemeen wordt onder gewone verblijfplaats verstaan: het land waar iemand, alle feitelijke omstandigheden in aanmerking genomen, het centrum van zijn maatschappelijk leven heeft. Bij de vaststelling van iemands gewone verblijfplaats worden de duurzaamheid van het verblijf en de bedoelingen van betrokkene in aanmerking genomen.
4.4.
Uit het verzoekschrift blijkt dat erflater in [land01] is overleden en dat zijn laatst bekende woonadres in [land01] was en dat zijn vrouw. Uit het overgelegde testament van erflater blijkt dat erflater ten tijde van het opmaken van dat testament, 8 december 1977, directeur was en woonde te [plaats02] ( [land01] ). Erflater was daarnaast eigenaar van de woning die zich in Nederland bevindt.
4.5.
De griffier heeft gelet op het voorgaande verzoekster in de gelegenheid gesteld om te onderbouwen dat erflater zijn gewone verblijfplaats in Nederland had.
4.6.
Volgens verzoekster is erflater in [land01] gaan wonen, maar verbleef hij ook met enige regelmaat voor langere periodes in Nederland. Het is voor verzoekster niet te volgen waar erflater zijn gewone verblijfplaats had, respectievelijk waar hij feitelijk op enig moment al dan niet verbleef. Verzoekster heeft daarnaast toegelicht dat zij veel overlast ervaart doordat de woning sinds 2011 grotendeels onbewoond is, want met grote regelmaat wordt het appartement gekraakt. Volgens verzoekster is er in [land01] geen partij die zich met de vereffening van de nalatenschap van erflater bezighoudt en is er geen indicatie dat dit op enig moment wel gaat gebeuren.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden moet worden vastgesteld dat de laatste gewone verblijfplaats van erflater ten tijde van zijn overlijden zich in [land01] bevond. Erflater bezat weliswaar de woning in Nederland, maar uit de toelichting van verzoekster blijkt onvoldoende dat het centrum van zijn maatschappelijke en economische leven in Nederland lag. Erflater woonde in [land01] . Het is onbekend hoe lang hij daar gewoond heeft. Het is echter aannemelijk dat erflater in ieder geval al sinds 1977 in [land01] woonde, omdat in het testament uit 1977 staat dat erflater in [land01] woonde en de rechtbank erflater niet kan vinden in de Brp, omdat hij daarin niet geregistreerd staat. Ook is de gestelde dochter [naam02] niet geregistreerd in de Brp. Het enkele feit dat erflater een woning had in Nederland en daar met enige regelmaat voor langere periodes verbleef is, zonder nadere onderbouwing, onvoldoende om tot het oordeel te komen dat erflater zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. De rechtbank begrijpt dat het voor verzoekster lastig is om de gewone verblijfplaats van verzoekster te onderbouwen. Gelet echter op de nu bekende feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet aannemelijk is dat Nederland de gewone verblijfplaats van erflater was. De rechtbank kan hier niet aan voorbijgaan alleen omdat verzoekster overlast ervaart omdat de woning onbeheerd en de schuld onbetaald blijft.
4.8.
Het beroep van verzoekster op de uitzonderingsbepaling van artikel 21 lid 2 van de Europese Erfrechtverordening (nr. 650/2012) slaagt naar het oordeel van de rechtbank evenmin. De Europese Erfrechtverordening is namelijk gelet op de overlijdensdatum van erflater niet van toepassing op de nalatenschap van erflater. Ook als aansluiting bij dit artikel wordt gezocht, wat verzoekster wil, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op dit artikel faalt. In dit artikel staat namelijk dat indien uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat de erflater op het tijdstip van overlijden een kennelijke nauwere band had met een andere staat dan de staat van zijn gewone verblijfplaats, het recht van die andere staat van toepassing is op de erfopvolging. Onvoldoende is echter gebleken dat erflater een nauwere band had met Nederland dan met [land01] , zodat deze uitzondering niet van toepassing is.
4.9.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Nederlandse recht niet op de vereffening van de nalatenschap van erflater van toepassing is, omdat erflater niet zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. Verzoekster heeft artikel 4:204 BW aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Omdat het Nederlandse recht niet van toepassing is, is benoeming van een vereffenaar naar Nederlands recht niet mogelijk. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022. [1]
3120

Voetnoten

1.Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.